ECLI:NL:CRVB:2019:369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
18-837 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met juridische procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten die zij had gemaakt in verband met het bijwonen van een zitting bij de Raad. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp, omdat niet was gebleken van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij vanaf augustus 2011 geen inkomsten had en daardoor niet in staat was om te reserveren voor de reiskosten. De Raad oordeelde echter dat appellante zelf had gekozen om geen nieuwe bijstandsaanvraag in te dienen, wat haar in een situatie had gebracht waarin de gevraagde kosten niet uit bijstand konden worden bestreden.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, met F. Demiroğlu als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.837 WWB

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 december 2017, 13/8685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 15 oktober 2012 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor reiskosten die zij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van een zitting bij de Raad.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
19 september 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van voorheen de Wet werk en bijstand, nu Participatiewet (PW), bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover zij niet beschikken over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de reiskosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze kosten noodzakelijk zijn. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Appellante heeft als bijzondere omstandigheden aangevoerd dat zij vanaf augustus 2011 geen enkele vorm van inkomsten genoot. De Raad begrijpt dat appellante daarmee stelt dat ze geen mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze reiskosten. Dit vloeit echter voort uit de keuze van appellante om haar moverende redenen geen nieuwe bijstandsaanvraag in te dienen. Daarmee heeft appellante zichzelf in een situatie gebracht, waarin de gevraagde kosten niet uit bijstand konden worden bestreden. Om die reden kan niet worden geoordeeld dat in dit geval sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) F. Demiroğlu
md