ECLI:NL:CRVB:2019:374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
17-6580 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ontslagbesluit en de voorwaarden voor herziening op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit van de gemeente Delfzijl. Appellante, die werkzaam was bij de gemeente, had in 2009 ontslag gekregen, maar dit ontslag werd in 2010 herroepen. In 2016 verzocht zij om herziening van de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het herroepen ontslag ongegrond had verklaard. Appellante stelde dat er nieuwe feiten waren, namelijk de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv, die haar ziekte als oorzaak van haar gedrag voorafgaand aan het ontslag zou onderbouwen. De rechtbank wees het verzoek om herziening af, omdat niet voldaan was aan de vereisten van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad stelde vast dat de omstandigheden die tot het ontslag leidden, zich vóór de ontslagdatum hadden voorgedaan en dat de nieuwe feiten niet relevant waren voor de beoordeling van het ontslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om herziening af.

Uitspraak

17.6580 AW

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 augustus 2017, 16/4003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. B. Boiten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2019. Appellante en
mr. Van Dijk zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Schaap, kantoorgenoot van mr. Boiten, en M. Zoestbergen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als [naam functie]
bij de [naam afdeling] van de gemeente Delfzijl.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college met toepassing van artikel 8:6 van de van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) aan appellante met ingang van 19 mei 2009 ontslag verleend. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het ontslagbesluit herroepen en aan appellante met ingang van 19 mei 2009 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO.
1.2.
Bij uitspraak van 7 december 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
Groningen (voorzieningenrechter) het beroep tegen het besluit van 3 februari 2010 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Appellante heeft de rechtbank op 19 september 2016 om herziening van de uitspraak van 7 december 2010 verzocht. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 december 2015, waarbij aan haar met ingang van 19 juni 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend. In dat besluit is haar eerste ziektedag vastgesteld op 21 september 2009 op grond van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. Volgens appellante is de vaststelling door het Uwv van haar arbeidsongeschiktheid een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarmee zij niet bekend was en die, indien de rechtbank daarmee voor de uitspraak van 7 december 2010 bekend was geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Appellante acht haar ziekte een belangrijke oorzaak van de problematiek die is ontstaan en tot haar ontslag heeft geleid.
1.4.
De rechtbank heeft het verzoek om herziening bij de aangevallen uitspraak afgewezen. De rechtbank is - kort samengevat - van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van het verzoek om herziening.
2. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van dit oordeel bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat evident is dat haar gedrag voorafgaand aan de ontslagbeslissing een gevolg was van de ziekte die later bij haar is vastgesteld.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
In wat appellante heeft aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie onder 3.1 vermelde cumulatieve voorwaarden. Ook als appellante gevolgd wordt in haar standpunt dat het vaststellen van haar arbeidsongeschiktheid voor haar functie met ingang van 21 september 2009 een nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, zou dat de voorzieningenrechter niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of op 19 mei 2009 is voldaan aan de voorwaarden om appellante te ontslaan met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Dat zij vanaf 21 september 2009 arbeidsongeschikt was kan niet tot een ander oordeel hierover leiden, nu deze datum vier maanden na de ontslagdatum ligt en de feiten en omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid dateren van voor 19 mei 2009.
3.3.
Aan de - niet onderbouwde - stelling van appellante dat zij al voor de ontslagdatum ziek was en haar gedrag toen al grotendeels door haar ziekte werd bepaald, gaat de Raad voorbij. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is volgens vaste rechtspraak (zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4412) immers niet gegeven om, anders dan op grond van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, een nieuwe discussie over de betrokken uitspraak te openen. Overigens heeft appellante berust in het besluit van het Uwv waarin haar eerste ziektedag op 21 september 2009 is bepaald.
3.4.
De conclusie is dat de rechtbank het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) Y. Itkal
ew