ECLI:NL:CRVB:2019:3740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
19/826 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake bestuursrechtelijke premie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 januari 2019 het beroep tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaarde. Het CAK had op 21 februari 2018 aan appellant meegedeeld dat de eindafrekening van de bestuursrechtelijke premie definitief was, en dat het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. Appellant had zijn bezwaar op 16 april 2018 ingediend, terwijl de bezwaartermijn al was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder schuldsanering en gezondheidsproblemen, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de bezwaarfase niet heeft gereageerd op het verzoek van het CAK om uitleg te geven over de te late indiening van het bezwaar. De omstandigheden die appellant ter zitting naar voren heeft gebracht, zijn niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan op 20 november 2019 door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop.

Uitspraak

19.826 ZVW

Datum uitspraak: 20 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2019, 18/5045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 januari 2018 heeft CAK de voorlopige eindafrekening bestuursrechtelijke premie opgemaakt. Daarbij is bepaald dat appellant over de periode van 1 oktober 2012 tot 1 januari 2018 een bedrag van € 9,27 terug krijgt.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2018 heeft CAK aan appellant te kennen gegeven dat de berekening van de eindafrekening na de voorlopige eindafrekening niet meer is gewijzigd. Daardoor is de eindafrekening definitief geworden.
1.3.
Appellant heeft met een op 16 april 2018 aangetekend verzonden brief bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2018. CAK heeft het bezwaarschrift op 2 mei 2018 ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 1 juni 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het tegen het besluit van 21 februari 2018 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is te laat ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft uiteengezet dat hij van mei 2010 tot maart 2014 in de schuldsanering zat, dat zijn leefomstandigheden slecht waren en dat CAK ten onrechte broninhouding van de bestuursrechtelijke premie heeft laten plaatsvinden. Hij wil het geld dat onterecht boven de standaardpremie is ingehouden en de wettelijke rente daarover van CAK terug betaald krijgen. Appellant heeft – ter zitting van de Raad – naar voren gebracht dat hij door zijn psychische en lichamelijke klachten en zijn medicijngebruik niet in staat was tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 21 februari 2018.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 21 februari 2018 na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Raad wijst erop dat appellant in de bezwaarfase niet heeft gereageerd op het verzoek van CAK om aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend en dat appellant in beroep daarover ook niets heeft aangevoerd. De door appellant eerst ter zitting van de Raad geschetste omstandigheden waardoor hij niet in staat zou zijn geweest om tijdig bezwaar te maken, leiden niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de klachten van dien aard waren dat hij pas na de wettelijke termijn bezwaar heeft kunnen maken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.I. Heijkoop