ECLI:NL:CRVB:2019:3771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
18/4116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning IVA-uitkering en loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de gronden van het hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank overtuigend heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellante niet slagen. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank.

De zaak betreft een werknemer die zich op 16 september 2014 ziek meldde en op 20 juni 2016 een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd en de aanvraag voor de WIA-uitkering opgeschort. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waardoor deze in rechte vaststaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten over de loonsanctie en de verkorting van de loondoorbetalingsverplichting in rechte vaststaan, en dat de IVA-uitkering pas kan worden toegekend na het verstrijken van de loonsanctie.

Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat het bezwaar en beroep ook gericht waren tegen de besluiten over de loonsanctie. De Raad oordeelt echter dat uit het bezwaarschrift niet blijkt dat dit ook het geval was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De uitspraak wordt gedaan in het openbaar op 21 november 2019.

Uitspraak

18.4116 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018, 17/6676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft T.L.P. Janssen, M.A. MSc CMC, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Namens appellante is verschenen T.L.P. Janssen. Het Uwv is heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer) was bij appellante werkzaam als automonteur voor 40 uur per week. Op 16 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens hartklachten. Op 20 juni 2016 heeft de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het Uwv het tijdvak waarin de werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met (maximaal) 52 weken, tot 12 september 2017. Om die reden heeft het Uwv de behandeling van de aanvraag van de werknemer om toekenning van een WIA-uitkering opgeschort. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 augustus 2016 is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2017 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft vervolgens op 16 februari 2017 een verzoek ingediend om verkorting van de loondoorbetalingsverplichting. Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting verkort tot en met 23 april 2017. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.3.
Bij besluit van 11 augustus 2017 heeft het Uwv de werknemer op grond van de Wet WIA in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering per 24 april 2017. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij beslissing van 10 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 oktober 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 november 2017 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat de besluiten waarbij aan appellante een loonsanctie is opgelegd en bekort tot en met 23 april 2017 in rechte vast staan. Appellante wil volgens de rechtbank met haar beroep bereiken dat de IVA-uitkering eerder, namelijk per einde wachttijd, 104 weken na 16 september 2014, wordt toegekend. Dit kan volgens de rechtbank niet worden bereikt met het voorliggende beroep tegen de toekenning van de IVA‑uitkering. Nu de loonsanctiebesluiten in rechte vaststaan, is volgens de rechtbank de uitsluitingsgrond van de loondoorbetalingsverplichting van artikel 43, sub b Wet WIA, van toepassing tot en met 23 april 2017. Het Uwv heeft de IVA-uitkering in overeenstemming met de Wet WIA toegekend met ingang van de eerste dag dat deze uitsluitingsgrond zich niet meer voordeed. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking kan komen voor een IVA-uitkering kan volgens de rechtbank daarom niet meer worden toegekomen. Dit kan volgens de rechtbank alleen nog aan de orde komen bij een beslissing op een verzoek om terug te komen op het besluit waarbij de loondoorbetalingsverplichting is opgelegd, wat in deze procedure niet aan de orde is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat het bezwaar en beroep tegen de toekenning en de ingangsdatum van de IVA-uitkering tevens was gericht tegen de besluiten waarbij de loonsanctie is opgelegd en verkort tot en met 23 april 2017. Ter onderbouwing van dit standpunt is namens appellante ter zitting nadrukkelijk gewezen op het bezwaarschrift van 8 september 2017. Hierin had het Uwv aanleiding moeten zien het bezwaar tevens op te vatten als gericht tegen het besluit tot verkorting van de periode van loondoorbetaling van
2 augustus 2017. Appellante heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden van het hoger beroep zijn een herhaling van wat appellante in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en overtuigend gemotiveerd waarom zij niet slagen.
4.2.
In wat namens appellante ter zitting is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen. Uit het bezwaarschrift van 8 september 2017 blijkt niet dat dit tevens is gericht tegen het besluit tot verkorting van de periode van loondoorbetaling van 2 augustus 2017. Namens appellante is in de eerste alinea van dit bezwaarschrift zelfs expliciet aangegeven: “tijdig beroep (lees: bezwaar) aan te tekenen tegen de bijgevoegde beslissing op de toekenning van de IVA-uitkering inzake de werknemer (zie bijlage II)”, waarbij als bijlage II het besluit van 11 augustus 2017 is gevoegd. Uit de gehele tekst van het bezwaarschrift, zowel impliciet als expliciet, kan geen bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2017 worden afgeleid. Dat de gemachtigde van appellante, zoals ter zitting is betoogd, dat wel zo had bedoeld, doet aan het voorgaande niet af.
4.3.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking komt voor een IVA-uitkering komt de Raad, net als de rechtbank, niet toe.
5. Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) R.H. Koopman