Uitspraak
18.4116 WIA
OVERWEGINGEN
2 augustus 2017. Appellante heeft verzocht om een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de gronden van het hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank overtuigend heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellante niet slagen. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank.
De zaak betreft een werknemer die zich op 16 september 2014 ziek meldde en op 20 juni 2016 een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd en de aanvraag voor de WIA-uitkering opgeschort. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waardoor deze in rechte vaststaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten over de loonsanctie en de verkorting van de loondoorbetalingsverplichting in rechte vaststaan, en dat de IVA-uitkering pas kan worden toegekend na het verstrijken van de loonsanctie.
Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat het bezwaar en beroep ook gericht waren tegen de besluiten over de loonsanctie. De Raad oordeelt echter dat uit het bezwaarschrift niet blijkt dat dit ook het geval was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de werknemer per einde wachttijd in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De uitspraak wordt gedaan in het openbaar op 21 november 2019.