ECLI:NL:CRVB:2019:3815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
17/3900 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand op basis van onduidelijke financiële situatie en niet overgelegde bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de aanvraag van appellante om bijstand ingevolge de Participatiewet, die door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante geen bankafschriften had overgelegd van de vennootschap onder firma waarvan zij en haar ex-echtgenoot vennoten waren. Het college stelde dat zonder deze bankafschriften niet vastgesteld kon worden of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarbij werd bepaald dat appellante met ingang van 18 augustus 2015 recht op bijstand had. Echter, in hoger beroep was enkel de afwijzing van bijstand over de periode van 25 juni 2015 tot 18 augustus 2015 in geschil. De Centrale Raad oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellante niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie.

Appellante voerde aan dat de gevraagde bankafschriften niet relevant waren voor de beoordeling van haar aanvraag, maar de Raad oordeelde dat het college terecht had gesteld dat deze documenten noodzakelijk waren. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om de bankafschriften te verkrijgen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 april 2017, 16/2289 en 16/2290 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman
Griffier: R.I.S. van Haaren
Ter zitting is appellante verschenen, bijgestaan door mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenberg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit op bezwaar van 16 juni 2016 heeft het college de aanvraag van appellante van 21 juli 2015 om bijstand ingevolge de Participatiewet, na een eerdere buiten behandelingstelling, afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juni 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellante met ingang van 18 augustus 2015 recht op bijstand heeft.
3. Tussen partijen is uitsluitend in geschil de afwijzing van bijstand over de periode van 25 juni 2015 (datum melding) tot 18 augustus 2015 (ingangsdatum bijstand).
4. Aan het besluit op bezwaar van 16 juni 2016 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet de gevraagde bankafschriften heeft verstrekt van de bankrekening van de vennootschap onder firma, van welke firma appellante en haar ex-echtgenoot de vennoten waren. Appellante heeft hierdoor geen duidelijkheid gegeven over haar financiële situatie voorafgaande aan, en ten tijde van haar aanvraag zodat niet vastgesteld kan worden of appellante verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden.
5. Het gaat hier om een aanvraag om bijstand. De bewijslast van bijstandbehoevendheid ligt bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie.
6. Appellante heeft aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bankafschriften van de bankrekening van de vennootschap onder firma noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en het vaststellen van het recht op bijstand, en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet de beschikking kon krijgen over deze bankafschriften. Van belang is dat appellante medevennoot was van de vennootschap tot het moment van de feitelijke uitschrijving van haar als medevennoot op 18 augustus 2015. Dat aan deze uitschrijving als medevennoot terugwerkende kracht (per 1 oktober 2014) is gegeven, betekent niet dat de bankafschriften niet (meer) relevant zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, de bankafschriften niet van de bank kon krijgen.
7. Het hoger beroep slaagt niet. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) J.T.H. Zimmerman