ECLI:NL:CRVB:2019:384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na voorzienbare verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan, stelden dat de verhuizing medisch noodzakelijk was en dat de mogelijkheid om te verhuizen zich plotseling voordeed door een woningruil. De rechtbank had echter geoordeeld dat de verhuizing en de bijbehorende kosten voorzienbaar waren en dat er geen medische noodzaak was om op korte termijn te verhuizen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en voegde daaraan toe dat het feit dat de mogelijkheid van een woningruil zich plotseling voordeed, niet betekende dat er ook een medische noodzaak bestond. De Raad wees erop dat de medische problematiek van de dochter al meerdere jaren bestond en dat eerder een aanvraag voor urgentie was afgewezen. Daarnaast werd opgemerkt dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is voor het toekennen van bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat de appellanten over voldoende middelen beschikten om te reserveren voor de verhuizing, en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.