ECLI:NL:CRVB:2019:384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/5708 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na voorzienbare verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan, stelden dat de verhuizing medisch noodzakelijk was en dat de mogelijkheid om te verhuizen zich plotseling voordeed door een woningruil. De rechtbank had echter geoordeeld dat de verhuizing en de bijbehorende kosten voorzienbaar waren en dat er geen medische noodzaak was om op korte termijn te verhuizen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en voegde daaraan toe dat het feit dat de mogelijkheid van een woningruil zich plotseling voordeed, niet betekende dat er ook een medische noodzaak bestond. De Raad wees erop dat de medische problematiek van de dochter al meerdere jaren bestond en dat eerder een aanvraag voor urgentie was afgewezen. Daarnaast werd opgemerkt dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is voor het toekennen van bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat de appellanten over voldoende middelen beschikten om te reserveren voor de verhuizing, en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.5708 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017, 17/1256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: F. Demiroğlu
Voor appellanten is mr. P.M. Iwema, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten terecht afgewezen omdat de verhuizing voorzienbaar was.
Appellanten hebben in hoger beroep de beroepsgrond herhaald dat de verhuizing medisch noodzakelijk was en de mogelijkheid om te verhuizen zich plotseling voordeed toen zij opeens een woningruil konden doen. De rechtbank heeft deze beroepsgrond in de aangevallen uitspraak besproken en geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat er een medische noodzaak bestond om op korte termijn te verhuizen en dat de verhuizing en de daarmee gepaard gaande kosten voorzienbaar waren.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt hier nog aan toe dat de omstandigheid dat de mogelijkheid van een woningruil zich plotseling voordeed niet betekent dat tevens plotseling een medische noodzaak om op korte termijn te verhuizen bestond. De medische problematiek van de dochter bestond reeds meerdere jaren en is eerder aanleiding geweest voor appellanten om een urgentieverklaring voor een andere woning aan te vragen. Die aanvraag is, zo is ter zitting verklaard, ongeveer twee jaar voor de verhuizing afgewezen. De verhuizing naar een andere woning was ook daarom voorzienbaar.
Volgens vaste rechtspraak is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid om bijzondere bijstand toe te kennen. Anders dan appellanten aanvoeren, betekent de omstandigheid dat de bijstandsnorm gedurende de detentie van appellant lager was niet dat appellante geen mogelijkheid had om te reserveren. De toen toepasselijke bijstandsnorm bood ruimte om te reserveren. Bovendien blijkt uit de bankafschriften van de periode voorafgaande aan de verhuizing dat appellanten over een aanzienlijk creditsaldo beschikten en ook feitelijk hadden kunnen reserveren.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F. Demiroğlu (getekend) G.M.G. Hink
md