ECLI:NL:CRVB:2019:3885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
18/246 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die eerder ziek was gemeld met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen.

De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat zelfs als een bepaalde functie niet geschikt zou zijn, er nog voldoende andere functies beschikbaar waren die aan de eisen voldeden.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de FML, waarin beperkingen waren opgenomen, juist was. Appellant kon niet aannemelijk maken dat zijn functionele mogelijkheden in de geselecteerde functies werden overschreden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18.246 ZW, 18/248 ZW

Datum uitspraak: 4 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 november 2017, 16/3429 en 17/1936 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als wasserijmedewerker gedurende 40 uur per week. Op 18 november 2014 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 25 oktober 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 7 december 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft een vijftal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
29 januari 2016 het ziekengeld met ingang van 1 maart 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant vastgestelde FML op
27 mei 2016 aangepast door ook beperkingen aan te nemen voor frequent zware lasten hanteren, trappenlopen, staan, zitten en geknield of gehurkt actief zijn om de knieën te sparen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vanwege zijn medicatiegebruik tevens beperkt geacht voor professioneel autorijden en werken met verhoogd persoonlijk risico. De beperking op het punt vervoer is vervallen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 27 juni 2016 geconcludeerd dat een aantal van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies met de aangepaste FML nog steeds geschikt
zijn en deels functies geselecteerd die in het verlengde liggen van de eerder geselecteerde functies.
1.4.
Bij besluit van 27 juni 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 januari 2016 ongegrond verklaard.
2. Het Uwv heeft vanaf 1 maart 2016 de WW-uitkering van appellant voortgezet. Appellant heeft zich met ingang van 20 oktober 2016 ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 1 december 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 2 december 2016 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
1 december 2016 het ziekengeld per 2 december 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2017 ten grondslag.
3. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen bestreden besluit 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek of dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat de medische rapporten van de behandelend artsen, ook de informatie van de aan i-psy verbonden psychiater en GZ-psycholoog, bij de beoordelingen zijn betrokken. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op wiens beoordelingen de bestreden besluiten berusten, zijn visie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapporten van 26 mei 2016 en 28 maart 2017.
De rechtbank heeft de stelling van appellant dat uit de basisinformatie CBBS volgt dat bij gebruik van bepaalde medicijnen, in het geval van appellant mirtazapine, ten aanzien van het item 1.9.9 persoonlijk risico een ‘ongeclausuleerde’ beperking moet worden aangenomen niet gevolgd. De rechtbank heeft de stelling van appellant, dat de geduide functies productiemedewerker papier, karton, drukkerij en/of productiemedewerker industrie voor appellant niet geschikt zijn vanwege dergelijk risico, verworpen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) heeft de rechtbank afgewezen, omdat appellant geen belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt zodat er geen sprake is van schending van equality of arms.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant in beide zaken herhaald dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Hij heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat er gelet op de door hem gebruikte medicatie een ongeclausuleerde
beperking opgenomen dient te worden op het item 1.9.9 werk zonder verhoogd persoonlijk risico, zoals dat in de FML voorkomt. Daartoe heeft appellant verwezen naar de toelichting op dit item in de Basisinformatie CBBS. Appellant heeft gesteld dat hij op de in geding zijnde data niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting is namens het Uwv aangevoerd dat in het midden kan worden gelaten wat er zij van de geschiktheid van de geselecteerde functie van inpakker (SBC-code 111190). Ook indien deze functie zou vervallen in verband met de signalering op aspect 1.9.9 resteren nog voldoende functies om de schatting op te baseren. Dit heeft geen relevante consequenties voor het percentage van het maatmaninkomen dat appellant kan verdienen nu dit meer dan 65% blijft.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en in het oordeel dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de FML zoals op 26 mei 2016 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. Hierin zijn beperkingen opgenomen op grond van de psychische klachten en de knieklachten. De verzekeringsartsen hebben dit overtuigend onderbouwd. Uit de beschikbare informatie van i-psy komen geen aanknopingspunten naar voren om aan te nemen dat de belastbaarheid per 1 maart 2016 en 2 december 2016 te ruim is ingeschat. De overwegingen van de rechtbank hierover worden gevolgd. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij in medisch opzicht tekort is gedaan met de FML van 27 mei 2016.
5.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat zijn functionele mogelijkheden in de functies worden overschreden op het onderdeel verhoogd persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op dit onderdeel een beperking aangenomen met de toelichting “gebruikt medicatie die het reactievermogen kan beïnvloeden. Professioneel autorijden is tegenaangewezen”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat professioneel autorijden in de geselecteerde functies niet voorkomt. De stellingen van appellant leiden niet tot twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Wat betreft de functies medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is in het Resultaat functiebeoordeling geen sprake van een functiebelasting op het onderdeel persoonlijk risico. Uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Raad van 25 januari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC3086), volgt dat in beginsel uitgegaan dient te worden van de juistheid van de gegevens zoals die in het CBBS zijn opgenomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat – in weerwil van de gegevens van het CBBS – sprake is van gevaarlijke machines. In de functie inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) is sprake van gladde vloeren door koekkruimels en vet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft begrijpelijk gemotiveerd dat gladde vloeren in het geval van appellant door een vertraagd reactievermogen als gevolg van zijn medicatie geen risico betreft.
5.3.
De overwegingen in 5.2 en 5.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
De griffier is verhinderd te ondertekenen.