ECLI:NL:CRVB:2019:3885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die eerder ziek was gemeld met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen.
De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat zelfs als een bepaalde functie niet geschikt zou zijn, er nog voldoende andere functies beschikbaar waren die aan de eisen voldeden.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de FML, waarin beperkingen waren opgenomen, juist was. Appellant kon niet aannemelijk maken dat zijn functionele mogelijkheden in de geselecteerde functies werden overschreden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.