ECLI:NL:CRVB:2019:3922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18-3794 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioenaanvraag en verzekeringsstatus

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was afgewezen. Appellant, die van 1980 tot 1985 in Nederland zou hebben gewoond en gewerkt, heeft zijn aanvraag in september 2016 ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Svb voldoende onderzoek heeft verricht naar de woon- en werkstatus van appellant in Nederland, en dat er geen bewijs was dat appellant daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond of gewerkt. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de afwijzing van de AOW-aanvraag. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3794 AOW

Datum uitspraak: 14 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 mei 2018, 17/4524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in september 2016 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Appellant heeft daarbij vermeld dat hij van 1980 tot 1985 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van
22 februari 2017.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van
29 juni 2017 (bestreden besluit). Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet verzekerd ingevolge de AOW is geweest, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat de aanvraag van het pensioen terecht is afgewezen, omdat appellant niet verzekerd is geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb onderzoek heeft verricht naar wonen of werken van appellant in Nederland en dat het onderzoek is dat redelijkerwijze van de Svb kan worden verwacht. Daarbij is erop gewezen dat de Svb navraag heeft gedaan bij de gemeente Utrecht, het Schakelregister, het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid, het Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees en het archief van de kinderbijslagadministratie en dat daarbij niet is gebleken dat er gegevens bekend zijn over het wonen of werken van appellant in Nederland. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen gegevens of bewijsstukken heeft overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. Volgens appellant heeft hij van 1980 tot 1985 in Nederland in loondienst gewerkt.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat terecht is vastgesteld dat appellant geen recht heeft op pensioen, omdat niet gebleken is dat hij op enig moment verzekerd is geweest voor de AOW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant verzekerd is geweest ingevolge de AOW op grond van wonen of werken in Nederland.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd waarom het bestreden besluit stand houdt. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. Deze gronden brengen de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.