In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was afgewezen. Appellant, die van 1980 tot 1985 in Nederland zou hebben gewoond en gewerkt, heeft zijn aanvraag in september 2016 ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Svb voldoende onderzoek heeft verricht naar de woon- en werkstatus van appellant in Nederland, en dat er geen bewijs was dat appellant daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond of gewerkt. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de afwijzing van de AOW-aanvraag. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.