ECLI:NL:CRVB:2019:3973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
18/5763 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de buitenlandbijdrage door het CAK

Op 11 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, woonachtig in België, ontving in 2016 een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet en een pensioen van Achmea. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de gemeente [gemeente 1] in België heeft bevestigd dat appellante zich op 15 februari 2016 in die gemeente heeft gevestigd. Deze datum is door het CAK gehanteerd bij de berekening van de buitenlandbijdrage over 2016, die is vastgesteld op € 2.099,60, na verrekening resteert een te betalen bedrag van € 690,92.

De rechtbank had het beroep van appellante gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het CAK ten onrechte heeft aangenomen dat zij sinds 15 februari 2016 in België woont en heeft verzocht om vaststelling van de eigenlijke datum van vestiging. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de buitenlandbijdrage correct is berekend over de periode van 15 februari 2016 tot en met 31 december 2016. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een andere datum te hanteren dan de door de gemeente opgegeven datum.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop, en is openbaar uitgesproken op 11 december 2019.

Uitspraak

18.5763 ZVW

Datum uitspraak: 11 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018, 18/1920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingestuurd.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. Namens appellante is haar echtgenoot [naam echtgenoot] verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont in België en ontving in 2016 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en een pensioen van Achmea.
1.2.
CAK heeft appellante bij besluit van 13 mei 2016 op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 vanaf 15 februari 2016 als verdragsgerechtigde aangemerkt waardoor zij recht heeft op zorg in haar woonland (België), ten laste van Nederland. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt. Het bevoegde orgaan, Liberale Mutualiteit Limburg (LML) in België, heeft door middel van het E-121 formulier op 9 juni 2016 bevestigd dat appellante is ingeschreven en dat de kosten voor medische verstrekkingen met ingang van 15 februari 2016 ten laste van Nederland komen.
1.3.
CAK heeft bij besluit van 18 augustus 2017 aan appellante de voorlopige jaarafrekening over 2016 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over de periode 15 februari 2016 tot en met 31 december 2016 is vastgesteld op € 2.099,60. Na verrekening van € 1.408,68 als inhouding resteert een te betalen bedrag van € 690,92.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 augustus 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante voor zover dat ziet op het verzoek om een declaratoire uitspraak te doen over de inrichting van het sociale zekerheidsstelsel niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat CAK er ten onrechte vanuit is gegaan dat zij sinds 15 februari 2016 in België woont. Zij heeft de Raad verzocht om vast te stellen wat de eigenlijke datum van vestiging in België is geweest zodat deze datum ook kan worden gehanteerd in de andere procedures bij de Sociale verzekeringsbank en de Belastingdienst. Verder heeft zij naar voren gebracht dat bij de voorlopige jaarafrekening geen rekening is gehouden met de door Achmea op haar pensioen ingehouden bijdrage zorgverzekering van € 63,-. Ter zitting van de Raad heeft appellante er mee ingestemd dat deze inhouding betrokken wordt bij de beoordeling van de definitieve jaarafrekening in de bij de rechtbank lopende procedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep ligt enkel nog de vraag voor of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat CAK de buitenlandbijdrage over 2016 terecht heeft berekend over de periode 15 februari 2016 tot en met 31 december 2016. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Volgens een opgave van de gemeente [gemeente 1] (België) heeft appellante zich op 15 februari 2016 in die gemeente gevestigd. De LML heeft deze datum als ingangsdatum vermeld op het E-121 formulier en CAK heeft deze datum aangehouden bij het besluit van 13 mei 2016. Onder deze omstandigheden is er geen reden een andere datum te hanteren als datum waarvan CAK moet uitgaan bij het berekenen van de buitenlandbijdrage over 2016. Het feit dat haar echtgenoot op een aangifte van hun emigratie, gedateerd 24 maart 2016 ten behoeve van de gemeente [gemeente 2] , als datum van verhuizing 1 januari 2016 heeft vermeld, is geen reden een van deze beide data aan te merken als ingangsdatum van de verdragsgerechtigdheid.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak – voor zover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.I. Heijkoop