ECLI:NL:CRVB:2019:4012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/3206 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
  • Y. Itkal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Breda, die zijn aanvragen om bijstand ingevolge de Participatiewet buiten behandeling hadden gesteld. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat de bezwaartermijn van zes weken was overschreden zonder verschoonbare reden. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en voegde hij toe dat de rechtbank geen rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder lichamelijke en psychische klachten. De Raad overwoog dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door deze omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad stelde vast dat de besluiten op de juiste wijze waren bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De Raad concludeerde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de aanvragen van de appellant plaatsvond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18 3206 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 26 november 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2018, 18/258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X.] (gemachtigde) hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Gemachtigde heeft desgevraagd een nadere reactie ingezonden.
Appellant heeft te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht op zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluiten van respectievelijk 31 augustus 2015 en 15 februari 2016 heeft het college de aanvragen van appellant om bijstand ingevolge de Participatiewet buiten behandeling gesteld.
1.2.
Bij brief van 21 november 2017 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 31 augustus 2015 en 15 februari 2016. Het college heeft het bezwaarschrift op 22 november 2017 ontvangen. Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn van zes weken is overschreden zonder dat daarvoor een verschoonbare reden is aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij de eerder in beroep aangevoerde gronden herhaald. Daaraan is toegevoegd dat de aangevallen uitspraak weliswaar strikt juridisch gezien juist is, maar dat men alleen kijkt naar regelgeving, regeltjes en termijnen en geen oog heeft voor de menselijke kant van de zaak en de enorme problemen die zijn veroorzaakt doordat aan appellant geen bijstand is verstrekt. Het college had volgens appellant de moeilijke situatie waarin hij verkeerde moeten onderkennen en hem hulp moeten aanbieden. Verzocht wordt om opnieuw te beoordelen of de aanvraag terecht was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding staat ter beoordeling of het college terecht het bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2015 en 15 februari 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de besluiten van 31 augustus 2015 en 15 februari 2016 zijn verzonden naar het adres dat appellant bij zijn aanvragen had opgegeven (opgegeven adres). Daarmee staat vast dat de besluiten op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. De omstandigheid dat appellant de besluiten niet of te laat heeft gezien omdat hij weinig op het opgegeven adres aanwezig was maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die omstandigheid voor zijn rekening en risico komt.
4.3.
Daarvan uitgaande staat ook vast dat het bezwaar tegen de besluiten van 31 augustus 2015 en 15 februari 2016 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is ingediend. In geschil is of die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.4.
Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift het gevolg is van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om zijn post af te wikkelen en tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft bij brief van 25 juli 2019 aan de gemachtigde van appellant verzocht om deze stelling met medische gegevens te onderbouwen. In reactie hierop heeft de gemachtigde in een brief van 5 augustus 2019 gewezen op de hartklachten van appellant en het feit dat hij een pacemaker heeft. Voorts heeft de gemachtigde een uiteenzetting gegeven over de levensgeschiedenis en leefomstandigheden van appellant en de wijze waarop hij door de gemeente is behandeld. Hieruit blijkt volgens de gemachtigde dat appellant psychisch tot niets meer in staat was. De gemachtigde heeft echter geen onderbouwing gegeven met medische stukken. In het dossier bevinden zich enkele medische gegevens, maar die hebben alleen betrekking op de lichamelijke gezondheidstoestand van appellant. Met de in het dossier aanwezige medische stukken en met wat namens appellant is aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat appellant onder de door hem aangevoerde omstandigheden gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om, al dan niet met hulp van derden, bezwaar te maken tegen de besluiten van 31 augustus 2015 en 15 februari 2016.
4.6.
Het college heeft het bezwaar tegen deze besluiten dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de vraag of het college terecht de aanvragen van appellant buiten behandeling heeft gesteld.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2019.
(getekend) A. Stehouwer
De griffier is verhinderd te ondertekenen.