ECLI:NL:CRVB:2019:4026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als procesoperator werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toegekend, maar beëindigde deze later omdat hij in staat werd geacht om te werken. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn psychische klachten niet goed waren beoordeeld.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts inzichtelijk had gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellant geen aanleiding gaven voor meer beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte het medisch onderzoek zorgvuldig had geacht en dat zijn klachten niet goed waren meegenomen.
De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.