ECLI:NL:CRVB:2019:4026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/155 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als procesoperator werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toegekend, maar beëindigde deze later omdat hij in staat werd geacht om te werken. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn psychische klachten niet goed waren beoordeeld.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts inzichtelijk had gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellant geen aanleiding gaven voor meer beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte het medisch onderzoek zorgvuldig had geacht en dat zijn klachten niet goed waren meegenomen.

De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.155 ZW

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2017, 17/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Šimičević, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Appellant is
niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als procesoperator voor 38 uur per week. Het dienstverband is op 31 december 2012 geëindigd. Appellant heeft zich op 16 juni 2015, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 67,15% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 mei 2016 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 15 juli 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Het Uwv heeft appellant aansluitend een uitkering op grond van de WW toegekend. Hij heeft zich op 19 augustus 2016 opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten. In verband hiermee heeft hij op 19 september 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 20 september 2016 geschikt geacht voor minstens een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2016 de ZW-uitkering van appellant per 20 september 2016 beëindigd.
1.4.
De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 10 mei 2016 en 19 september 2016 heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – samengevat – geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zij heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat de artsen aan zijn klachten voorbij gegaan zijn. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellant geen aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen dan reeds aangenomen in de FML. De rechtbank heeft de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid per 15 juli 2016 en 20 september 2016 onderschreven. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies wordt overschreden. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat appellant vanaf 15 juli 2016 in staat was meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellant terecht per 20 september 2016 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde een van de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het medisch onderzoek, verricht door de artsen van het Uwv, zorgvuldig heeft geacht. Het Uwv is ten onrechte voorbij gegaan aan de psychische en lichamelijk klachten van appellant. Appellant is meer beperkt, onder meer op het gebied van persoonlijk functioneren, dan door de artsen van het Uwv aangenomen. Hij voelt zich in zijn standpunt gesteund door de in het dossier voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector.
3.2.
Het Uwv heeft gereageerd op de door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden en de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij
in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De
rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, per 15 juli 2016, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv appellant terecht per 20 september 2016 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid in de vorm van ten minste een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 12 december 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven