ECLI:NL:CRVB:2019:4089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
18/6502 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten medische expertise op grond van buitenwettelijk beleid

In deze zaak heeft appellant op 24 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een arbeidsmedische expertise, die op 19 juli 2017 was gefactureerd. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten meer dan drie maanden voor de aanvraag waren gemaakt. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag te laat was ingediend. Hij stelde dat hij zijn aanvraag slechts een maand te laat had ingediend en dat dit een beperkte overschrijding van de termijn betrof. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na het ontstaan van de kosten was ingediend, en dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent had toegepast.

De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet nieuw waren en dat de rechtbank deze al gemotiveerd had weerlegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2019.

Uitspraak

18 6502 PW

Datum uitspraak: 17 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2018, 18/1069 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek gedaan om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 november 2017 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Deze aanvraag zag onder meer op de kosten voor een arbeidsmedische expertise door een verzekeringsarts ter hoogte van € 1.292,75. De factuurdatum van deze kosten is 19 juli 2017.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2018, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 april 2018 (bestreden besluit), heeft het college onder meer de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de arbeidsmedische expertise afgewezen op de grond dat deze kosten meer dan drie maanden voordat de aanvraag is ingediend, zijn gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn opgekomen voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de PW wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Het college hanteert het buitenwettelijk begunstigend beleid dat aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend binnen drie maanden na de datum waarop de kosten feitelijk zijn ontstaan.
4.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat appellant de aanvraag voor de kosten van de arbeidsmedische expertise had moeten indienen voordat deze kosten waren ontstaan of, gelet op het buitenwettelijk begunstigend beleid, binnen drie maanden daarna. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat appellant zijn aanvraag al hangende de beroepsprocedure over zijn arbeidsongeschiktheid had kunnen en moeten indienen, eventueel op nader aan te vullen stukken. Gesteld noch gebleken is dat deze mogelijkheid niet voor appellant bestond.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn bijzondere omstandigheden zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 4.4 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij zijn aanvraag slechts een maand te laat heeft ingediend en dat het dus gaat om een beperkte overschrijding van de aanvraagtermijn, zodat de aanvraag voor toewijzing in aanmerking dient te komen. Deze beroepsgrond treft geen doel. De aard van het onder 4.3 weergegeven buitenwettelijk begunstigend beleid brengt mee dat de bestuursrechter slechts toetst of het college dit beleid consistent toepast. Appellant heeft zijn aanvraag niet binnen de in het beleid genoemde drie maanden na het feitelijk ontstaan van de kosten ingediend. Consistente toepassing van het beleid brengt mee dat het college de aanvraag dan afwijst.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop is het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade niet voor toewijzing vatbaar.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J.B. Beerens