ECLI:NL:CRVB:2019:4120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/5464 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging AOW naar norm voor gehuwden en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de wijziging van het AOW-pensioen van de appellant, die vanaf 24 november 2012 een pensioen ontving voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Na zijn huwelijk op 16 juni 2016 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het AOW-pensioen per 1 juli 2016 omgezet naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De appellant was van mening dat deze wijziging onterecht was, omdat hij en zijn echtgenote niet samenwoonden en ieder een eigen woning bewoonden. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 december 2019 geoordeeld dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft gewijzigd. De Raad stelt dat de AOW een ouderdomspensioen kent voor zowel gehuwden als ongehuwden, en dat een gehuwde slechts aanspraak kan maken op een AOW-pensioen voor een ongehuwde indien hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de AOW. Het enkele feit dat de appellant en zijn echtgenote niet in dezelfde woning verblijven, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van deze conclusie.

Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat de toepassing van de wettelijke regeling in zijn geval onbillijk is, maar de Raad oordeelt dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te beoordelen. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

17.5464 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2017, 16/4923 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] te Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: I.A. Siskina
Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving vanaf 24 november 2012 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Hij is op 16 juni 2016 gehuwd. Bij besluit van 23 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb naar aanleiding van het huwelijk het AOW-pensioen van appellant per 1 juli 2016 gewijzigd naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Tussen partijen is in geschil of de Svb het ouderdomspensioen van appellant per 1 juli 2016 terecht heeft omgezet naar een gehuwdenpensioen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat dit ten onrechte is gebeurd, omdat hij weliswaar was gehuwd maar niet ging samenwonen met zijn echtgenote. Zij bewoonden ieder een eigen woning en er was geen sprake van het delen van de kosten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. De AOW kent een ouderdomspensioen voor een gehuwde en voor een ongehuwde. Als gehuwde heeft appellant slechts aanspraak op een AOW-pensioen voor een ongehuwde, indien hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Het gegeven dat appellant en zijn echtgenote hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277).
5. Appellant heeft aangevoerd dat de toepassing van de wettelijke regeling in zijn geval onbillijk uitpakt. Die beroepsgrond slaagt niet. Het staat de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
6. Het hoger beroep slaagt niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) W.H. Bel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.