ECLI:NL:CRVB:2019:4120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging AOW naar norm voor gehuwden en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven
In deze zaak gaat het om de wijziging van het AOW-pensioen van de appellant, die vanaf 24 november 2012 een pensioen ontving voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Na zijn huwelijk op 16 juni 2016 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het AOW-pensioen per 1 juli 2016 omgezet naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De appellant was van mening dat deze wijziging onterecht was, omdat hij en zijn echtgenote niet samenwoonden en ieder een eigen woning bewoonden. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 december 2019 geoordeeld dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft gewijzigd. De Raad stelt dat de AOW een ouderdomspensioen kent voor zowel gehuwden als ongehuwden, en dat een gehuwde slechts aanspraak kan maken op een AOW-pensioen voor een ongehuwde indien hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de AOW. Het enkele feit dat de appellant en zijn echtgenote niet in dezelfde woning verblijven, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van deze conclusie.
Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat de toepassing van de wettelijke regeling in zijn geval onbillijk is, maar de Raad oordeelt dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te beoordelen. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.