ECLI:NL:CRVB:2019:4253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
19/2705 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van anti-allergische vloerbedekking zonder medische noodzaak

In deze zaak heeft appellante op 4 mei 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet, specifiek voor de kosten van antiallergische vloerbedekking. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat er geen medische noodzaak was voor vergoeding. De GGD werd ingeschakeld voor medisch advies, waaruit bleek dat appellante, die al langer last had van astma, zelf maatregelen had moeten nemen bij het betrekken van haar woning. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan en dat het college verantwoordelijk was voor het bieden van een adequate oplossing voor haar woonproblemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college zorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding van het afwijzingsbesluit. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er relevante gegevens ontbraken en dat het college inzichtelijk had gemaakt hoe het besluit tot stand was gekomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand bleef.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 17 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2019, 18/6688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. de Miranda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 4 mei 2018 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet voor een antiallergische vloerbedekking.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op bijzondere bijstand van appellante. Daartoe heeft het college de GGD om medisch advies gevraagd.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 september 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, voor zover van belang, ten grondslag dat de kosten van de antiallergische vloerbedekking behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die appellante dient te voldoen uit haar maandelijks inkomen. De kosten vloeien niet voort uit een bijzondere omstandigheid. Uit het bij de GGD-arts ingewonnen advies blijkt niet van een medische noodzaak om de kosten van de antiallergische vloerbedekking te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Nu niet in geschil is dat appellante allergische klachten heeft, ligt het op de weg van het college om een adequate oplossing te bieden voor de woonproblemen die appellante daarvan ondervindt. Deze problemen worden niet slechts opgelost door toekenning van een vergoeding voor bewassings- en energiekosten. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan. De enkele vermelding van het GGD-advies, zonder daarbij te vermelden hoe de GGD tot haar advies is gekomen, is daartoe onvoldoende.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad begrijpt de beroepsgronden aldus dat het college het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand niet zorgvuldig heeft voorbereid.
4.2.
Ter voorbereiding van het afwijzingsbesluit heeft het college de GGD om advies gevraagd. De GGD heeft op 21 juni 2018, na een spreekuurcontact met appellante, geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Dit advies heeft een medewerker van de gemeente op 17 juli 2018 telefonisch met appellante besproken. Naar aanleiding van de reactie van appellante heeft de medewerker op 18 juli 2018 telefonisch contact opgenomen met de behandelend GGD-arts voor een aanvullende toelichting. De GGD-arts gaf te kennen dat de kosten voorzienbaar zijn omdat appellante al langer last heeft van astma; zij had hiermee bij het betrekken van haar woning op 12 januari 2017 rekening moeten houden. Ook gaf de GGD-arts te kennen dat de klachten te verhelpen zijn door het treffen van maatregelen zoals extra wassen, schoonmaken en stofzuigen. Het verslag van dit telefoongesprek is neergelegd in de rapportage afwijzing klant/niet klant van 18 juli 2018.
4.3.
Gelet op 4.2 heeft het college inzichtelijk gemaakt hoe het afwijzingsbesluit tot stand is gekomen. Anders dan appellante heeft aangevoerd, is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit geen sprake. Voor zover appellante heeft willen aanvoeren dat het college bij de voorbereiding van zijn besluit niet alle van belang zijnde gegevens heeft betrokken, heeft appellante niet onderbouwd op welke gegevens zij doelt. Voor zover gegevens ontbraken, had het op de weg van appellante, als aanvrager van de bijzondere bijstand, gelegen die gegevens (alsnog) te verstrekken.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M. Zwart