ECLI:NL:CRVB:2019:429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
18/1188 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019, staat de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant centraal. Het geschil betreft de periode van 1 februari 2015 tot 6 augustus 2015, waarin appellant zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding met een medebewoner, aangeduid als X. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant en X in de periode in geding gezamenlijk hoofdverblijf op het uitkeringsadres hebben gehad. Belangrijke verklaringen van appellant en X, alsook van de moeder van X, ondersteunen deze conclusie. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische problemen niet in aanmerking waren genomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

18.1188 PW-PV

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2018, 17/3877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (college)
Zitting heeft: A. Stehouwer
Griffier: L. Hagendijk
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Slot.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om intrekking van de bijstandsuitkering. Het geschil tussen partijen is beperkt tot de periode van 1 februari 2015 tot 6 augustus 2015 (periode in geding).
Aan de intrekking ligt ten grondslag dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding die hij voert met [naam] (X).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Anders dan appellant heeft aangevoerd bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor de conclusie van het college dat appellant en X in de periode in geding gezamenlijk hoofdverblijf op het uitkeringsadres hebben gehad. Hierbij is met name van belang dat appellant op 13 februari 2017 heeft verklaard dat X vaker bij hem is dan bij haar moeder [naam moeder] (Z), X gemiddeld één tot twee dagen naar Z gaat en dat deze situatie al drie tot vier jaar zo is. Daarnaast heeft X op 20 februari 2017 verklaard dat zij ook de nachten bij appellant verblijft en dat deze situatie ook al twee tot drie jaar zo is. Z heeft op
13 februari 2017 onder andere verklaard dat X wel bij haar op het adres staat ingeschreven, maar niet bij haar verblijft. Tevens heeft zij verklaard dat zij feitelijk bij appellant sinds anderhalf jaar tot twee jaar verblijft en af en toe haar bezoekt.
4. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn psychische problemen. Daartoe heeft de rechtbank in overweging 8.6, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar de uitspraak van 16 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1965, het volgende overwogen. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van de onderlinge relatie zijn niet van belang. De omstandigheid dat X bij appellant vanwege zijn psychische problemen verblijft, is niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding.
5. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant en X in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
L. Hagendijk A. Stehouwer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.
ij