ECLI:NL:CRVB:2019:4316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
18/3361 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake termijnoverschrijding en nieuw feit

Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 maart 2018. Verzoekster had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij de rechtbank Noord-Holland het beroep tegen een besluit van 19 juli 2016 niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat het beroepsschrift te laat was ingediend, buiten de termijn van zes weken. Verzoekster voerde aan dat zij in 1999 een marlex-matje in de bekkenbodem had geplaatst en dat een Amerikaanse rechter had geoordeeld dat deze matjes klachten kunnen veroorzaken. Dit zou volgens verzoekster aanleiding moeten zijn voor een verschoonbare termijnoverschrijding.

De Raad overwoog dat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de criteria voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Hoewel het oordeel van de Amerikaanse rechter als nieuw feit werd erkend, was het niet relevant voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon worden toegewezen, omdat de nieuwe informatie niet zou hebben geleid tot een andere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in aanwezigheid van griffier D. Bakker, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.3361 PW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 maart 2018, 17/5844, 18/329 WWB-VV
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (college)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 11 mei 2018 verzocht om herziening van de uitspraak
van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:846.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 14 november 2019. Verzoekster is verschenen, Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Olij.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2017, 16/5786 en 17/2862 bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank het beroep tegen een besluit van 19 juli 2016 terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vaststaat dat het beroepsschrift van 26 december 2016 buiten de termijn van zes weken is ingediend en dus te laat is ingediend. De brief van de boekhouder van 10 augustus 2016 bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoekster niet in verzuim is geweest voor wat betreft de overschrijding van de termijn voor het indienen van het beroepsschrift.
2. Ter zitting heeft verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek om herziening naar voren gebracht dat bij haar in 1999 een marlex-matje in de bekkenbodem is geplaatst en dat een rechter in de Verenigde Staten heeft geoordeeld dat de plaatsing van deze matjes klachten kunnen veroorzaken en dat plaatsing van deze matjes verboden is. De klachten die verzoekster ondervindt van het bekkenbodemmatje maken dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Wat verzoekster in het verzoek om herziening heeft aangevoerd, zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het oordeel van de rechter in de Verenigde Staten is weliswaar een nieuw feit maar het is geen feit dat tot een andere uitspraak zou hebben geleid, als bedoeld in artikel 8:119 onder c, van de Awb. Het oordeel van de rechter in de Verenigde Staten bevat algemene conclusies over de klachten als gevolg van de bekkenbodemmatjes en zegt niets over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Er blijkt namelijk niet uit of verzoekster op dat moment klachten had.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) D. Bakker