ECLI:NL:CRVB:2019:501
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na wijziging van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich per 1 maart 2015 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv concludeerde echter dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 22 november 2015. Appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld, met name in verband met slijtage aan zijn pols en schouder. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waren. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts geen afwijkingen had vastgesteld die een herziening van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat het oordeel van de rechtbank juist was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van het Uwv. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.