ECLI:NL:CRVB:2019:513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
17/4044 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 25 september 2007 ziek meldde vanwege psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante voerde aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was door een ernstige depressie en andere klachten, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen niet passend waren. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen terecht concludeerden dat appellante niet langer voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. De rechtbank had de beslissing van het Uwv terecht bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4044 WIA

Datum uitspraak: 14 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 mei 2017, 16/4272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Joosten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadien de beroepsgronden aangevuld en een brief van 24 december 2018 van S. Essatibi, psycholoog, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Joosten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als productiemedewerker. Op 25 september 2007
heeft zij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Bij besluit van 22 april 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 22 september 2009 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante op 6 oktober 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat er sprake is van een depressie en forse inactiviteit. Volgens de verzekeringsarts heeft appellante duurzaam benutbare mogelijkheden. Hij heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellante met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van
16 november 2015 heeft het Uwv vervolgens de WGA-uitkering van appellante met ingang van 17 januari 2016 beëindigd.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 18 april 2016 de FML op enkele onderdelen aangescherpt omdat er naast depressie, ook sprake is van angstklachten die horen bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en is tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% bedraagt. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 november 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft zich met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is om te werken omdat zij lijdt aan een ernstige depressie, in combinatie met angst- en migraineklachten. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. Verder acht appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In hoger beroep ligt ter beoordeling voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante per 17 januari 2016 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
Met de rechtbank wordt het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Van belang is dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en appellante op het spreekuur heeft gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting nader bevraagd en informatie van de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Dit heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van de FML.
4.3.
Appellante claimt volledig arbeidsongeschikt te zijn vanwege haar klachten als gevolg van depressie en PTSS. Bij een beoordeling in 2009 werd appellante niet belastbaar geacht omdat er op dat moment sprake was onvermogen in persoonlijk en sociaal functioneren. Bij de herbeoordeling in 2015 stelt de verzekeringsarts vast dat er, zij het bescheiden, sprake is van persoonlijk en sociaal functioneren. Er bestaan nog wel psychische klachten, maar niet meer zodanig dat benutbare mogelijkheden ontbreken. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben terecht geconcludeerd dat appellante niet langer voldoet aan de criteria van de Standaard Geen Benutbare Mogelijkheden. De in hoger beroep overgelegde brief van de behandelend psycholoog bevat geen nieuwe gegevens met betrekking tot de situatie van appellante op de datum in geding. Deze medische informatie biedt dan ook geen steun voor appellantes standpunt dat haar beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) D.S. Barthel
md