ECLI:NL:CRVB:2019:587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 5 september 2013 ziek meldde met luchtwegklachten, ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellante per 3 september 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt en vorderde een te veel ontvangen uitkering terug.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld. Appellante voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, zowel psychisch als lichamelijk, en dat zij niet in staat was de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De verzekeringsartsen hadden adequaat gemotiveerd dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar klachten. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering en dat het hoger beroep niet slaagde.