ECLI:NL:CRVB:2019:591
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering van appellant en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, had zijn uitkering aangevraagd op basis van toegenomen psychische klachten. Het Uwv had de uitkering per 1 november 2015 herzien naar een lagere klasse van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft. De door appellant ingebrachte medische rapporten, waaronder een expertiserapport van psychiater Zwartjes, zijn niet overtuigend genoeg om de conclusie van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigt dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat de FML van 6 augustus 2015 correct is toegepast.
Het verzoek van appellant om benoeming van een deskundige wordt afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeert dat appellant recht heeft op een WAO-uitkering van 65 tot 80% en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen aanleiding voor is.