ECLI:NL:CRVB:2019:597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die in 2010 arbeidsongeschikt raakte door fysieke en psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv had in 2012 vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was en had zijn aanvraag afgewezen. Appellant meldde zich in 2013 opnieuw ziek en kreeg in 2014 te horen dat hij hersteld was. In 2016 meldde hij toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat er geen toename van beperkingen was ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten waren toegenomen en dat hij onvoldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, omdat appellant niet had aangetoond dat hij belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellant.