ECLI:NL:CRVB:2019:598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en herhaling gronden in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was op 14 februari 2014 uitgevallen door fysieke klachten en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waarin substantiële beperkingen waren aangenomen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen, maar de Raad oordeelde dat zij geen nieuwe medische informatie had ingediend die de FML zou tegenspreken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te stellen dat appellante in het geheel geen functies zou kunnen vervullen, en dat haar argumenten over verwacht ziekteverzuim niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.