ECLI:NL:CRVB:2019:647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
17/5658 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na herziening van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, was van mening dat zij recht had op deze uitkering, ondanks het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar per 30 november 2016 geen recht meer op uitkering toekende. Het Uwv stelde dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, in staat was om een aantal voor haar geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid en dat er geen reden was om de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit niet juist te achten.

Tijdens de zitting werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. S. van Gendt, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. H. ten Brinke. De Centrale Raad van Beroep volgde de rechtbank in haar oordeel en oordeelde dat de stelling van appellante dat haar beperkingen voornamelijk veroorzaakt worden door een hernia, niet voldoende onderbouwd was met medische gegevens. De Raad concludeerde dat een later gestelde diagnose niet betekende dat de eerdere beoordeling door de verzekeringsarts onjuist was. Ook de argumenten van appellante over de geschiktheid van de functie van boekhouder werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.

Uitspraak

17.5658 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2017, 17/930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 februari 2019
Zitting heeft: A.T. de Kwaasteniet
Griffier: L. Boersma
Ter zitting zijn verschenen: appellante, bijgestaan door mr. S. van Gendt, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 30 november 2016 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet omdat zij met haar medische beperkingen nog in staat is een aantal voor haar geselecteerde functies te verrichten.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt deels een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft gesteld. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig door het Uwv is voorbereid. Tevens wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat er geen reden is om de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit niet juist te achten.
De stelling van appellante in hoger beroep dat inmiddels duidelijk is geworden dat haar beperkingen voor het grootste deel worden veroorzaakt door een hernia vormt geen reden om tot een andere conclusie te komen. Dit standpunt is niet onderbouwd met medische gegevens. Bovendien betekent een later gestelde diagnose niet, dat de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 29 september 2016 onvoldoende beperkingen heeft aangenomen.
Wat ter zitting door appellante is gesteld over de beoordeling in 2018 leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de verstreken periode, de tussentijdse ziekmeldingen en het feit dat geen nadere onderbouwing is gegeven, kan dit niet afdoen aan de onderhavige beoordeling.
De stelling dat de functie van boekhouder ongeschikt is omdat appellante niet zou voldoen aan de opleidingseis is onvoldoende onderbouwd, zeker nu niet is gebleken dat er een diploma-eis wordt gesteld. Het Uwv heeft tot slot voldoende onderbouwd dat het eventueel wegvallen van een ter zitting genoemde functie geen gevolgen heeft voor de beoordeling.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Boersma (getekend) A.T. Kwaasteniet

OS