ECLI:NL:CRVB:2019:691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-gat en de beoordeling van onevenredig zware last
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een AOW-aanvraag van betrokkene, geboren in 1952, die ernstig ziek werd en gebruik wilde maken van de FPU-pensioenregeling. De Svb had de aanvraag voor AOW afgewezen omdat betrokkene de AOW-leeftijd nog niet had bereikt. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard, waarbij de Svb zich baseerde op de voorwaarden van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb niet zorgvuldig had gehandeld en het bestreden besluit had vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de Svb.
De Raad oordeelde dat de enkele toetsing aan de voorwaarden van de OBR niet voldeed aan de eisen van een deugdelijk individueel feitenonderzoek naar de onevenredig zware last die betrokkene zou ondervinden door de verhoging van de AOW-leeftijd. De Svb had in hoger beroep wel een zorgvuldige beoordeling uitgevoerd, waarbij de inkomens- en vermogenspositie van betrokkene tijdens het AOW-gat in ogenschouw werd genomen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een onevenredig zware last, aangezien betrokkene gedurende het AOW-gat over een netto-inkomen beschikte dat ruim boven het bestaansminimum lag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig was geweest, maar de Raad liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand en veroordeelde de Svb in de proceskosten van betrokkene.