ECLI:NL:CRVB:2019:759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die zich op 12 februari 2012 ziek meldde met pijnklachten en psychische klachten, had eerder een besluit van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat zij per 9 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank Overijssel bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen objectief medische grond was voor aanvullende beperkingen en dat de FML van 16 oktober 2015 correct was. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen waren onderschat en vroeg om een onafhankelijke verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering op de relevante data. Het verzoek om een onafhankelijke verzekeringsarts werd afgewezen, omdat appellante niet had onderbouwd waarom zij niet in staat was de medische bevindingen te betwisten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen niet slagen.