ECLI:NL:CRVB:2019:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
16/4191 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Duitsland woont, had zich ziek gemeld wegens hartklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze zou eindigen en vervangen worden door een WGA-vervolguitkering. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond na een medisch en arbeidskundig onderzoek.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de vastgestelde beperkingen te wijzigen. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet meer dan 4 tot 5 uur per dag kan werken en dat hij 60% arbeidsongeschikt is. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met P.B. van Onzenoort als griffier.

Uitspraak

16.4191 WIA

Datum uitspraak: 14 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 mei 2016, 14/7598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Vangangelt. Namens de ex-werkgever is [X.] verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk in dienst van ex-werkgever werkzaam als internationaal chauffeur voor 50,43 uur per week. Hij heeft zich op 26 juli 2009 ziek gemeld wegens hartklachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 25 juli 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering op 25 juni 2014 eindigt en dat hij vanaf die datum recht heeft op een
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 63%.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft het Uwv een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. In dat kader heeft het Uwv aan het Duitse zusterorgaan verzocht appellant te onderzoeken. Vervolgens heeft het Uwv van het Duitse orgaan een door de arts dr. med. R. Möbus ingevuld E213-formulier ontvangen. Toegevoegd is een bijlage waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft een rapport opgesteld en de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich, na bestudering van het dossier en de door appellant aangevoerde gronden, op het standpunt gesteld dat de door de verzekeringsarts aangenomen mogelijkheden in de FML van 3 september 2014 aansluiten bij de bevindingen van de arts van het Duitse orgaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen en binnen de eerder geselecteerde SBC-codes soortgelijke functies geduid. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2014 is bij besluit van
10 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen reden is om de vastgestelde beperkingen te wijzigen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij voldoende aandacht heeft besteed aan de door appellant overgelegde medische informatie uit Duitsland. Met de hartklachten van appellant, zijn klachten als gevolg van het hielspoor links en lawaaislechthorendheid, is rekening gehouden. In verband hiermee zijn beperkingen aangenomen en vastgelegd in de FML van
3 september 2014. Het Uwv heeft de stelling van appellant, dat hij in Duitsland als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd, betwist onder verwijzing naar informatie uit Duitsland, waaruit blijkt dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Rente.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet meer dan 4 tot 5 uren per dag kan werken. Hij meent dat hij 60% arbeidsongeschikt is. Hij heeft erop gewezen dat hij ongeschikt wordt geacht voor het verrichten van zijn oorspronkelijke functie van chauffeur.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Evenzeer wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Appellant heeft, ook in hoger beroep, geen medische informatie overgelegd die steun biedt voor zijn standpunt dat hij niet in staat is om meer dan 4 tot 5 uur per dag te werken.
4.3.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten wordt onderschreven.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) P.B. van Onzenoort

VC