ECLI:NL:CRVB:2019:817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Duitsland woont, had zich ziek gemeld wegens hartklachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze zou eindigen en vervangen worden door een WGA-vervolguitkering. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond na een medisch en arbeidskundig onderzoek.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de vastgestelde beperkingen te wijzigen. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet meer dan 4 tot 5 uur per dag kan werken en dat hij 60% arbeidsongeschikt is. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met P.B. van Onzenoort als griffier.