ECLI:NL:CRVB:2019:855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
16-6654 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

Op 5 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had appellant verzocht om gegevens in te leveren voor een rechtmatigheidsonderzoek, maar appellant voldeed niet aan dit verzoek. Het college heeft daarop de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken omdat hij niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. Appellant heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hem ten onrechte geen hersteltermijn was geboden en dat hij niet op de hoogte was van de vereiste bewijsstukken. De Raad overwoog dat het opschortingsbesluit in rechte vaststaat, omdat appellant hiertegen geen rechtsmiddel had aangewend. De Raad concludeerde dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde bankafschriften had ingeleverd en dat deze stukken essentieel waren voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 maart 2019.

Uitspraak

16.6654 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 september 2016, 15/2734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019
.Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Schoonbrood. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolgde de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant bij brief van 21 april 2015 verzocht om uiterlijk op 28 april 2015 gegevens in te leveren, waaronder het volledig ingevulde en ondertekende heronderzoeksformulier met bijbehorende bewijsstukken en gegevens over voertuigen die op naam van appellant staan of hebben gestaan. Appellant heeft aan dit verzoek niet voldaan.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2015 heeft het college het recht op bijstand met ingang van
29 april 2015 opgeschort. Daarbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door uiterlijk op 6 mei 2015 de gevraagde gegevens, waaronder het volledig ingevulde en ondertekende heronderzoeksformulier met bijbehorende bewijsstukken, in te leveren. Het college heeft er hierbij op gewezen dat wanneer appellant de gegevens niet of na de uiterste datum inlevert, het college de bijstand zal beëindigen. Appellant heeft tegen het opschortingsbesluit geen bezwaar ingediend. Hij heeft bij brief van 6 mei 2015 gereageerd op het verzoek van het college met een verklaring over de registratie van voertuigen op zijn naam.
1.4.
Nadat appellant op 4 mei 2015 telefonisch had gemeld dat hij de brief van 21 april 2015 niet had ontvangen en dat hij geen heronderzoeksformulier had aangetroffen, heeft het college bij brief van 8 mei 2015, met het heronderzoeksformulier als bijlage, aan appellant een verlengde hersteltermijn geboden, te weten tot en met 15 mei 2015. Het college heeft daarbij, voor zover hier van belang, nog eens meegedeeld dat hij het heronderzoeksformulier volledig ingevuld en ondertekend moet overleggen met de bijbehorende bewijsstukken en dat het daarbij gaat om de bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen over de afgelopen
drie maanden. Appellant heeft het heronderzoeksformulier op 11 mei 2015 ingevuld en ondertekend ingeleverd. De overige gevraagde gegevens en bewijsstukken heeft appellant niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 20 mei 2015 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand met ingang van 29 april 2015 ingetrokken op de grond dat appellant niet alle gevraagde gegevens en bewijsstukken heeft ingeleverd.
1.6.
Bij besluit van 6 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant verwijtbaar niet binnen de gestelde termijn de gevraagde bankafschriften heeft verstrekt. Deze stukken zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hem ten onrechte geen hersteltermijn is gegund in de zin van artikel 54, tweede lid, van de PW. Appellant is voor het eerst met de brief van 8 mei 2015 expliciet gevraagd om bankafschriften in te leveren en daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor intrekking. In dit verband heeft hij gesteld dat hij de brief van 21 april 2015 niet heeft ontvangen en dat bij het opschortingsbesluit het heronderzoeksformulier niet was meegestuurd. Hij heeft pas vernomen welke bewijsstukken hij moest overleggen door de brief van 8 mei 2015, die hem is toegestuurd in reactie op zijn bericht dat hij het heronderzoeksformulier niet had ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de PW doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Aangezien appellant tegen het opschortingsbesluit geen rechtsmiddel heeft aangewend staat dat besluit in rechte vast. Daarom ligt hier uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 29 april 2015, met toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de PW, in rechte stand kan houden.
4.3.
De beroepsgrond dat aan appellant geen hersteltermijn als bedoeld in artikel 54,
tweede lid, van de PW is geboden, slaagt niet. Aangezien het opschortingsbesluit in rechte vaststaat, staat eveneens in rechte vast dat appellant in verzuim is geweest ten aanzien van het overleggen van de door het college gevraagde gegevens en bewijsstukken. Bij brief van
8 mei 2015 heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim dat aan het opschortingsbesluit ten grondslag lag te herstellen.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandsverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.5.
Vaststaat dat appellant niet binnen de bij brief van 8 mei 2015 geboden hersteltermijn de gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd. Verder is niet in geschil dat de bankafschriften van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat appellant binnen de gestelde termijn redelijkerwijs over de bankafschriften heeft kunnen beschikken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de PW is voldaan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant met ingang van 29 april 2015 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door D.L.J. Martens, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) D.L.J. Martens
(getekend) V.Y. van Almelo
md