ECLI:NL:CRVB:2019:919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ANW-uitkering in verband met gezamenlijke huishouding
Op 19 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn ANW-uitkering. De appellant ontving sinds januari 1994 een uitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, die later is omgezet naar de Algemene nabestaandenwet (ANW). In 2009 is de appellant hertrouwd en woont hij in Hongarije. De Svb heeft in 2015 besloten om de ANW-uitkering van de appellant te herzien, omdat hij volgens hen vanaf 1 juli 1996 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn nieuwe echtgenote. Dit besluit is gebaseerd op een onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd, waarbij de appellant verklaarde dat hij sinds 1996 samenwoont met zijn huidige echtgenote.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij de verklaring van de appellant uit 2014 als juist heeft aangemerkt. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij onder druk verkeerde tijdens het onderzoek en dat hij pas vanaf 2009 samenwoont met zijn huidige echtgenote. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de appellant gehouden kan worden aan zijn eerder afgelegde verklaring. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verklaring onder druk is afgelegd en dat de appellant deze zelf heeft ondertekend.
De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.