ECLI:NL:CRVB:2019:985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens drugshandel en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 15 augustus 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De intrekking is gebaseerd op bevindingen van de politie, die appellant op 4 april 2017 heeft aangehouden wegens drugshandel. De handhavingsmedewerker van de uitvoeringsinstantie Baanbrekers heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, na een melding van een veiligheidscoördinator van de gemeente. Uit het politieonderzoek bleek dat appellant op meerdere data cocaïne had verkocht en dat er bij een doorzoeking van zijn woning verschillende spullen, waaronder restanten van cocaïne, in beslag waren genomen. Tevens werd een bedrag van € 1.560,70 aangetroffen in de broekzak van appellant.
Op basis van deze bevindingen heeft het dagelijks bestuur op 16 juni 2017 de bijstand van appellant over de periode van 24 november 2016 tot en met 31 maart 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak van de rechtbank bestreden, waarbij hij ontkende in drugs te hebben gehandeld en stelde dat hij geen relevante inkomsten had verdiend.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in de periode in geding heeft gehandeld in verdovende middelen en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en stelt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.