ECLI:NL:CRVB:2020:1205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
18/5512 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 46,85%. Appellant, die als beveiligingsmedewerker werkte, had zich op 9 december 2015 ziek gemeld na een auto-ongeluk. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd appellant onderzocht door verzekeringsartsen van het Uwv, die concludeerden dat hij belastbaar was met inachtneming van de beperkingen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2017. Het Uwv kende appellant een WIA-uitkering toe, maar na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 46,85%. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen. Appellant herhaalt in hoger beroep zijn klachten over pijn en psychische problemen, maar de Raad onderschrijft de eerdere oordelen en bevestigt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.5512 WIA

Datum uitspraak: 10 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018, 18/2935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiligingsmedewerker voor 32 uur per week. Op 9 december 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten nadat hij bij een file in zijn auto van achteren was aangereden. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 2 november 2017 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 6 december 2017 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,50%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 april 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is per 6 december 2017 op 46,85% gesteld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingestemd met de in de voornoemde FML voor appellant opgenomen beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een nadere berekening gemaakt van het zogenoemde maatmanloon van appellant en heeft twee van de vijf geselecteerde functies voor appellant niet geschikt geacht. Vervolgens heeft hij nadere berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage gemaakt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt, waar onder meer een onafhankelijke psychiatrische expertise van Psyon van 14 januari 2017 deel van uitmaakt. Volgens de rechtbank zijn alle relevante feiten en omstandigheden in voldoende mate meegewogen, waaronder de behandeling die appellant steeds volgde en waarvoor in de FML een urenbeperking is opgenomen. De stelling van appellant dat de beperkingen die in de FML van 4 oktober 2017 zijn opgenomen lichter zijn dan de beperkingen in de FML van 23 februari 2017, die is opgemaakt in het kader van de zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling, mist volgens de rechtbank feitelijke grondslag. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich als gevolg van zijn pijnklachten en psychische klachten en omdat het hem ontbreekt aan energie, niet in staat acht betaalde arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In het verweerschrift van 13 december 2018 heeft het Uwv onder verwijzing naar de betreffende gedingstukken nader gemotiveerd waarom de FML van 4 oktober 2017 naar haar mening juist is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 december 2017 heeft vastgesteld op 46,85%.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv voorts uitvoerig gereageerd op de beroepsgronden van appellant en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanknopingspunten zijn om de FML van 4 oktober 2017 niet juist te achten. Dat betekent dat moet worden geconcludeerd dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant in het kader van de WIA per 6 december 2017 terecht heeft vastgesteld op 46,85%.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.M. van de Ven