ECLI:NL:CRVB:2020:1205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 46,85%. Appellant, die als beveiligingsmedewerker werkte, had zich op 9 december 2015 ziek gemeld na een auto-ongeluk. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd appellant onderzocht door verzekeringsartsen van het Uwv, die concludeerden dat hij belastbaar was met inachtneming van de beperkingen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2017. Het Uwv kende appellant een WIA-uitkering toe, maar na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 46,85%. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen. Appellant herhaalt in hoger beroep zijn klachten over pijn en psychische problemen, maar de Raad onderschrijft de eerdere oordelen en bevestigt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.