ECLI:NL:CRVB:2020:1224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van de Sociale verzekeringsbank om een regularisatieovereenkomst te sluiten met Luxemburg voor de jaren 2011 en 2012
In deze zaak heeft appellante de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om voor het jaar 2011 een regularisatieovereenkomst te sluiten met Luxemburg. Dit verzoek werd gedaan omdat appellante in dat jaar werkzaam was aan boord van een in Nederland geregistreerd schip, waarvan de eigenaar en exploitant in Nederland gevestigd was. De Svb heeft het verzoek afgewezen, met de reden dat appellante's verzekeringsplicht in Nederland lag en niet in Luxemburg. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard en dat de Svb ten onrechte weigert een regularisatieovereenkomst te sluiten. Ze betwist dat het verlonen van werknemers door een Luxemburgse onderneming enkel bedoeld was om belasting- en premieplicht in Nederland te vermijden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de feiten in 2011 en 2012 gelijk waren, en dat er geen aanleiding was om anders te oordelen over de weigering van de Svb om een regularisatieovereenkomst te sluiten. De rechtbank had terecht het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De Raad heeft de overwegingen van de Svb en de geldende wet- en regelgeving in aanmerking genomen, en concludeerde dat de Svb terecht had gehandeld.