ECLI:NL:CRVB:2020:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
16/8048 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met deskundigenrapporten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de rechtsgevolgen van een eerder besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. Appellant, die als pijpfitter werkte, is sinds 2008 arbeidsongeschikt door rug- en psychische klachten. Het Uwv had hem een WGA-vervolguitkering toegekend, maar na herbeoordeling bleef de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een herbeoordeling en een verhoging van zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het Uwv onvoldoende was, maar dat in beroep alsnog een toereikende motivering was gegeven.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak opnieuw bekeken, waarbij deskundigenrapporten zijn ingeschakeld. De deskundige, psychiater M. van Beem, concludeerde dat appellant beperkingen heeft in persoonlijk en sociaal functioneren, maar dat hij wel benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusies overgenomen en gemotiveerd dat appellant in staat is tot passende arbeid, met uitzondering van avond- en nachtarbeid. De Raad heeft de conclusie van de deskundige gevolgd en het hoger beroep van appellant afgewezen, maar heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

16.8048 WIA

Datum uitspraak: 10 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 december 2016, 15/3925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.H. Geubbels, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Voorberg. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en psychiater M. van Beem als deskundige benoemd. Op 9 november 2019 heeft Van Beem een rapport uitgebracht.
Appellant heeft een zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als pijpfitter voor 26,14 uur per week. Op
15 april 2008 is hij uitgevallen met rug- en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 13 april 2010 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een
verzekeringsarts. Volgens deze arts was de belastbaarheid van appellant hetzelfde als bij de vorige beoordeling. Het Uwv heeft de WGA-vervolguitkering van appellant daarom bij besluit van 27 november 2014 ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 4 april 2014 verhoogd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aangepaste belastbaarheid van appellant, geldend vanaf 4 april 2014, neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 46,31%.
2.1.
In beroep heeft appellant een expertiserapport van 25 januari 2016 ingebracht van
psychiater H.S.R. Witte. De rechtbank heeft advies gevraagd aan psychiater D.H.J. Boeykens, die op 6 augustus 2016 een rapport heeft uitgebracht. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 2 februari 2016 wederom aangepast en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de motivering van het bestreden besluit ontoereikend was, maar dat in beroep alsnog een toereikende motivering is gegeven door het Uwv. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het advies van Boeykens heeft laten prevaleren boven dat van Witte en heeft ter onderbouwing een reactie van Witte overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien zich te laten adviseren door een onafhankelijke deskundige, psychiater Van Beem, omdat twijfel was ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Van Beem heeft op 9 november 2019 een rapport uitgebracht.
3.4.
Appellant heeft zijn zienswijze op dit rapport gegeven.
3.5.
Het Uwv heeft rapporten ingebracht van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 15 november 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 december 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de vijf geselecteerde functies nog steeds passend zijn. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van
de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de
zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 april 2014 heeft vastgesteld op 46,31% en terecht zijn WGA-vervolguitkering heeft opgehoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door
hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet.
4.4.
De deskundige acht het aannemelijk dat appellant op 4 april 2014 klachten had in verband met PTSS en een matig ernstige depressieve stoornis. De deskundige heeft desgevraagd zijn mening gegeven over de door de verzekeringsartsen voor appellant vastgestelde beperkingen en heeft alvorens dat te doen daarover het volgende geschreven: “Allereerst merkt onderzoeker hier op dat in algemene zin het invullen en beoordelen van een FML niet tot de competenties van een psychiater behoort, maar voorbehouden is aan de verzekeringsarts. Dit geldt evenzeer voor de vervolgens aan de hand van een FML te bepalen belastbaarheid voor arbeid; ook dit is een aan een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voorbehouden handeling. Wel kan de psychiater vanuit eigen psychiatrisch specialistische kennis en perspectief uitspraken doen over eventuele beperkingen met betrekking tot items binnen de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij hij deze beperkingen telkens beschouwt als voortkomend uit eventueel vastgestelde psychiatrische stoornissen”. Als gevolg van zijn stoornis heeft appellant, volgens de deskundige, beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De deskundige is het eens met de in de FML van 2 februari 2016 opgenomen beperkingen voor persoonlijk functioneren en met de meeste van de beperkingen voor sociaal functioneren. Ten aanzien van deze laatste categorie heeft de deskundige wel enkele aanvullende beperkingen geadviseerd. Verder heeft de deskundige in zijn rapport vermeld dat hij het niet aannemelijk acht dat appellant, vanuit strikt psychiatrisch perspectief, inzetbaar was voor arbeid.
4.5.
In de FML van 15 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige genoemde aanvullende beperkingen ten aanzien van het sociaal functioneren overgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat gelet op de uitgangspunten van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de WIA, zoals vastgelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, geen grond is voor de stelling van de deskundige dat appellant niet inzetbaar is voor arbeid. Appellant heeft immers wel benutbare mogelijkheden. Deze overtuigend gemotiveerde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. De verzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat appellant belastbaar is voor passende arbeid, behoudens avond- en nachtarbeid en ploegendiensten.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5. Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Nu het Uwv in hoger beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 449,- voor het in hoger beroep ingediende rapport van Witte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.499,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
de griffier is verhinderd te ondertekenen