ECLI:NL:CRVB:2020:1237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
19/1522 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering ANW en verzekeringsstatus echtgenoot

Op 11 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot. De echtgenoot, die in Nederland had gewoond, was op het moment van zijn overlijden in 2017 niet verzekerd volgens de Marokkaanse wetgeving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Svb had in een later besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had bij een oordeel over de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad concludeerde dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, en dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verzekering op het moment van overlijden voor aanspraak op uitkeringen onder de ANW.

Uitspraak

19.1522 ANW, 19/2114 ANW

Datum uitspraak: 11 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2019, 18/3466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot [naam echtgenoot] heeft in Nederland gewoond en is op enig moment verhuisd naar Marokko, waar hij op [sterfdatum] 2017 is overleden. Hij ontving op dat moment een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Na het overlijden van haar echtgenoot heeft appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft de Svb afwijzend beslist op de aanvraag, omdat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Ook op grond van het Algemeen Verdrag inzake Sociale Zekerheid tussen Nederland en Marokko van 14 februari 1972 kan appellante geen aanspraak maken op een nabestaandenuitkering.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 30 maart 2018 (bestreden besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2017 door de Svb niet-ontvankelijk geacht wegens het niet tijdig aanvoeren van bezwaargronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit I gegrond verklaard met veroordeling van de Svb tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de Svb ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven heeft dat bestreden besluit I niet wordt gehandhaafd.
3. Bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2019 (bestreden besluit II) is het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2017 door de Svb ongegrond geacht.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in aanmerking wil komen voor een nabestaandenuitkering, omdat haar overleden echtgenoot recht had op een ouderdomspensioen, zij arbeidsongeschikt is en nu geld nodig heeft.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Appellante heeft geen procesbelang meer bij een oordeel in hoger beroep over de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep in zoverre niet‑ontvankelijk moet worden verklaard. De Svb is bij bestreden besluit II niet geheel aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat bestreden besluit II in het geding wordt betrokken.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of de Svb bij bestreden besluit II het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 april 2017 terecht ongegrond heeft geacht op de grond dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verplicht of vrijwillig verzekerd was voor de ANW.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet meer in Nederland woonde of werkte. Hij was daarom op dat moment niet verzekerd op grond van artikel 13 van de ANW. Het feit dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden recht had op een ouderdomspensioen brengt niet mee dat hij op dat moment verzekerd was voor de ANW.
5.4.
Verder is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van het overlijden niet vrijwillig verzekerd was voor de ANW.
5.5.
Op grond van gegevens van de Caisse Nationale de Sécurité Sociale staat vast dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in combinatie met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een nabestaandenuitkering bestaat.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen bestreden besluit II niet slaagt en ongegrond moet worden verklaard.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.M. Welling
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale)
Déclare le recours interjeté contre la décision prise par le Tribunal de grande instance du 5 Mars 2019 non-recevable;
Déclare le recours de la demanderesse contre la décision du 28 Mars 2019 du défendeur non-fondé.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de E.M. Welling en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 11 juin 2020.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.