In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een persoonsgebonden budget (pgb) voor beschermd wonen aanvroeg. Verzoeker, die bekend is met psychische beperkingen en een alcoholverslaving, verbleef sinds 2014 bij een kleinschalig wooninitiatief. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen had op 5 maart 2019 besloten dat verzoeker niet meer in aanmerking kwam voor beschermd wonen, wat leidde tot een geschil. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van verzoeker tegen dit besluit niet-ontvankelijk, maar vernietigde een ander besluit van het college dat de zorgverlening aan verzoeker stopzette.
Verzoeker stelde dat het toezicht bij het wooninitiatief voldoende was geregeld, ook 's avonds en 's nachts, en dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de zorg niet veilig en doeltreffend was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker en het wooninitiatief zwaar wogen, vooral gezien de gevolgen van het beëindigen van het pgb. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college aan verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 17 maart 2020 een pgb van € 40.500,- per jaar moest verstrekken, zodat de ondersteuning kon worden voortgezet. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en het wooninitiatief.