ECLI:NL:CRVB:2020:1251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/3015 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van onder curatelestelling en berekening van de draagkracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van ondercuratelestelling door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Appellante had op 10 november 2016 een aanvraag ingediend voor een bedrag van € 1.078,70, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat haar vermogen boven de geldende vermogensgrens lag. Het college stelde dat het niet relevant was of appellante dit vermogen tijdens een periode van bijstand had gespaard, aangezien artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing is bij bijzondere bijstand.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de kosten van ondercuratelestelling op 1 januari 2016 waren opgekomen. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3015 PW

Datum uitspraak: 16 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 april 2018, 17/5089 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah , advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 november 2016 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van ondercuratelestelling ter hoogte van € 1.078,70 voor het jaar 2016 ingediend.
1.2.
Bij besluit van 19 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante een vermogen heeft dat de voor haar geldende vermogensgrens overschrijdt en dat daarbij niet van belang is of zij dit vermogen tijdens een periode van bijstandverlening heeft gespaard, omdat artikel 34, tweede lid, van de PW bij bijzondere bijstand niet van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Het college heeft terecht geoordeeld dat de kosten van ondercuratelestelling voor het jaar 2016 zijn opgekomen op 1 januari 2016 en dit is door appellante ook niet bestreden. Het college heeft dan ook op juiste gronden, conform artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand en Amstelveenpas gemeente Amstelveen, waarin is bepaald dat de draagkracht wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten zijn gemaakt, de draagkracht van appellante berekend op 1 januari 2016. Nu appellante niet bestreden heeft dat zij op 1 januari 2016 een vermogen boven de op haar van toepassing zijnde vermogensgrens had, is de aanvraag terecht afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 juni 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) R.B.E. van Nimwegen