ECLI:NL:CRVB:2020:1279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
19-3392 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de ANW wegens gebrek aan verzekering

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Tunesië, een nabestaandenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot, die in Tunesië woonde en werkte. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, met de overweging dat de echtgenoot niet verzekerd was op grond van de ANW, aangezien hij in Tunesië woonde en niet meer in Nederland werkte. Bovendien was er geen bewijs dat hij deelgenomen had aan de vrijwillige verzekering voor de ANW.

In hoger beroep heeft appellante haar situatie uiteengezet, waaronder haar financiële problemen en de zorg voor haar studerende zoon. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en benadrukt dat de moeilijke financiële situatie van appellante niet leidt tot een verplichting voor de Svb om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de ANW. De Raad heeft ook opgemerkt dat in deze procedure geen oordeel kan worden gegeven over andere verzoeken van appellante, zoals vervroegd ouderdomspensioen of een studiebeurs voor haar zoon. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.

Uitspraak

19.3392 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2019, 18/6682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Tunesië) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 juni 2020
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woont in Tunesië. Haar echtgenoot heeft gewoond en gewerkt in Nederland. Op enig moment is hij teruggekeerd naar Tunesië. Hij is in Tunesië overleden op [sterfdatum] 2017. Hij ontving ten tijde van zijn overlijden een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Appellante heeft een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen op de grond dat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 januari 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was op grond van artikel 13 van de ANW, omdat de echtgenoot toen hij overleed in Tunesië woonde en niet meer in Nederland werkte. Ook was hij niet verzekerd op grond van de Tunesische wetgeving. Het aan de echtgenoot van appellante toegekende AOW‑pensioen leidt niet tot verplichte verzekering voor de ANW. Niet is gebleken dat de echtgenoot heeft deelgenomen aan de vrijwillige verzekering voor de ANW. De door appellante aangevoerde (leef)omstandigheden kunnen niet leiden tot toekenning van een nabestaandenuitkering. De bepalingen van de ANW zijn dwingend van aard. De Svb kan niet van die regels afwijken. De Svb heeft daarom terecht beslist dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij een studerende zoon van 18 jaar heeft, dat zij arbeidsongeschikt is en dat zij geen inkomen heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. De moeilijke financiële situatie van appellante leidt niet tot een verplichting van de Svb om appellante in weerwil van de wettelijke bepalingen van de ANW een nabestaandenuitkering toe te kennen.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in deze procedure niet kan worden geoordeeld over het verzoek van appellante om vervroegd ouderdomspensioen of over haar verzoek om een studiebeurs voor haar zoon.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P. Boer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.