ECLI:NL:CRVB:2020:1369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
17/5651 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na medische beoordeling en hoger beroep

Op 1 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 27 juni 2016 ziek had gemeld na een dienstverband als gewasmedewerker. De verzekeringsarts van het Uwv had appellant per 27 juli 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna de uitkering werd beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was verricht.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek in de bezwaarfase onvolledig was en dat nader onderzoek wenselijk is, ondanks dat zijn pijnklachten niet objectiveerbaar zijn. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank had deze gronden afdoende besproken en gemotiveerd waarom ze niet slagen.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5651 ZW

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juni 2017, 16/9286 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het op 11 maart 2020 geplande onderzoek ter zitting is geannuleerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest in aangepast werk als gewasmedewerker voor 38 uur per week. Zijn dienstverband is op 31 augustus 2015 geëindigd. Appellant heeft zich op 27 juni 2016 ziek gemeld met pijnklachten aan voeten, linkerenkel, rechterknie, rug en schouders. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 21 juli 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 27 juli 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van gewasmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2016 de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 27 juli 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en – evenals de verzekeringsarts heeft gedaan – appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook hadden de verzekeringsartsen bij de beoordeling de beschikking over het in opdracht van de werkgever van appellant opgestelde arbeidskundige rapport van 6 juni 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat het laatst verrichte werk van appellant was aangepast waarbij duwen, trekken, tillen en dragen beperkt waren. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan alle klachten aandacht besteed en ook de pijnklachten van appellant bij de beoordeling betrokken. De pijnklachten zijn bij uitstek subjectieve en individuafhankelijke factoren, die geen leidraad kunnen zijn bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid. Volgens de rechtbank bestaat daarvoor eerst aanleiding als deze klachten objectief medisch vast te stellen beperkingen met zich brengen. Appellant heeft echter geen medische stukken ingediend op grond waarvan dit zou blijken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek in de bezwaarfase onvolledig is geweest, waar de rechtbank onvoldoende acht op heeft geslagen. Hoewel de pijnklachten, die onmiskenbaar zijn vastgesteld, niet objectiveerbaar zijn, neemt dat niet weg dat nader onderzoek wenselijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd worden geheel onderschreven. Omdat appellant zijn in hoger beroep ingenomen standpunt dat het onderzoek door het Uwv onvolledig is geweest in hoger beroep op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en ook geen medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in het rapport van 10 oktober 2016, in twijfel te trekken, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) P. Boer