ECLI:NL:CRVB:2020:1369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na medische beoordeling en hoger beroep
Op 1 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 27 juni 2016 ziek had gemeld na een dienstverband als gewasmedewerker. De verzekeringsarts van het Uwv had appellant per 27 juli 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna de uitkering werd beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was verricht.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek in de bezwaarfase onvolledig was en dat nader onderzoek wenselijk is, ondanks dat zijn pijnklachten niet objectiveerbaar zijn. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank had deze gronden afdoende besproken en gemotiveerd waarom ze niet slagen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.