ECLI:NL:CRVB:2020:1383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
19/3409 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, betwistte de datum van 1 maart 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat deze datum correct was, maar appellante vond dat de minister deze datum onvoldoende had onderbouwd. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de overwegingen van de rechtbank onjuist waren, en onderschreef de eerdere overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bekrachtigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.3409 AW

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2019, 18/5592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 mei 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellante is vanaf 1 augustus 1997 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Dienst Vervoer en Ondersteuning, laatstelijk als [functie] voor 27 uur per week. Appellante is vanaf 3 oktober 2011 langdurig ziek geweest en heeft daarna hervat in andere werkzaamheden. In de op 9 juni 2016 opgemaakte functionele mogelijkhedenlijst (FML) is vermeld dat zij maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken in passende werkzaamheden. In een door Incentivo op 22 januari 2017 opgesteld arbeidsdeskundig adviesrapport is onder meer geconcludeerd dat appellante niet in staat is haar eigen werkzaamheden van [functie] te verrichten bij de eigen werkgever, dat die werkzaamheden niet passend te maken zijn en dat er mogelijkheden tot het verrichten van ander passend werk zijn, rekening houdend met haar beperkingen. Nadat een in 2013 aan appellante verleend strafontslag was herroepen, is zij met ingang van 1 maart 2017 opnieuw aangesteld als [functie] voor 27 uur per week. Met ingang van dezelfde datum is zij ziekgemeld voor haar werkzaamheden.
2.2.
In het kader van haar re-integratie zou appellante vanaf 13 november 2017 werkzaamheden gaan verrichten in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam], maar dit is door een verslechtering van haar gezondheidstoestand met bijkomende klachten niet doorgegaan. De bedrijfsarts heeft op 9 november 2017 te kennen gegeven dat de belastbaarheid van appellante zeer laag is, waarbij werkhervatting niet aan te raden is. In een bijstelling van de probleemanalyse van 1 maart 2018 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen en geadviseerd haar in aangepaste werkzaamheden te laten starten gedurende 2 x 2 uur per week.
2.3.
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft de minister met ingang van 1 maart 2018 een korting van 30% toegepast op de bezoldiging van appellante op de grond dat zij toen 52 weken arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Omdat de korting niet vóór 23 maart 2018, de datum van de salarisbetaling over maart 2018, is kenbaar gemaakt aan appellante, wordt de korting pas vanaf de maand april 2018 geëffectueerd.
2.4.
Op 17 mei 2018 is een nieuwe FML opgesteld. Volgens deze FML kon appellante niet meer dan 2 uur per dag en ongeveer 10 uur per week werken.
2.5.
Bij besluit van 23 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het recht op doorbetaling van de bezoldiging over de periode van 1 april 2018 tot 17 mei 2018 gedurende 4 uur per week en over de periode van 17 mei 2018 tot 23 juli 2018 (lees: gedurende 2 uur per dag) is vastgesteld op 70%. De rechtbank heeft bepaald dat appellante over die uren recht heeft op doorbetaling van 100% van de bezoldiging.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat 1 maart 2017 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden beschouwd. Dat appellante deze datum in eerste instantie als uitgangspunt heeft genomen, doet er volgens haar niet aan af dat de minister die stellingname moet onderbouwen. Deze beroepsgrond treft geen doel. Nu appellante niet kenbaar heeft gemaakt waarom de overwegingen en het oordeel van de rechtbank onjuist zijn, beperkt de Raad zich tot het onderschrijven van de overwegingen van de rechtbank ter zake en maakt de Raad die tot de zijne.
5.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) M. Buur