ECLI:NL:CRVB:2020:1386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die als vorkheftruckchauffeur/magazijnmedewerker werkte, meldde zich op 7 november 2016 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 22 augustus 2018 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant overtuigend hadden gemotiveerd en dat hij in staat was om arbeid te verrichten volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 augustus 2018.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar het Uwv stelde dat hij zijn stelling dat te geringe beperkingen zijn aangenomen niet had onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.