ECLI:NL:CRVB:2020:1395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
19/321 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de vrijwillige verzekering door het Uwv en de rechtsvormwijziging van een onderneming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, een directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een B.V., had zijn vrijwillige verzekering bij het Uwv beëindigd, maar het Uwv had deze verzekering met terugwerkende kracht beëindigd per 24 juli 2017. De appellant stelde dat hij sinds 28 april 2008 niet meer tot de kring van verzekerden behoorde, omdat hij zijn eenmanszaak had omgezet naar een B.V. en dat de vrijwillige verzekering van rechtswege was beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de vrijwillige verzekering pas door het Uwv kan worden beëindigd als aan de voorwaarden van artikel 67a van de Ziektewet (ZW) is voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de appellant niet had aangetoond dat het Uwv eerder op de hoogte was van de wijziging van de rechtsvorm van zijn onderneming. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 321 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 december 2018, 18/682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 september 1998 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv appellant op zijn verzoek met ingang van 8 september 1998 tot de vrijwillige verzekering toegelaten als bedoeld in artikel 64 van de Ziektewet (ZW). Appellant was op dat moment werkzaam als zelfstandig eigenaar van een eenmanszaak. Op 28 april 2008 heeft appellant de rechtsvorm van zijn onderneming gewijzigd in een B.V. en is appellant directeur grootaandeelhouder (DGA) geworden bij [naam B.V.].
1.2.
Appellant heeft zich op 28 juni 2017 bij het Uwv per 21 juni 2017 ziek gemeld. Bij besluit van 10 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant een ZW-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant niet verzekerd is voor de ZW, omdat een arbeidsverhouding van een DGA voor de ZW niet als een dienstbetrekking wordt beschouwd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 18 september 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 6 september 2017 heeft appellant het Uwv verzocht de vrijwillige verzekering te beëindigen en de betaalde premies vanaf april 2008 te restitueren.
1.4.
Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het Uwv de vrijwillige verzekering met ingang van 7 september 2017 beëindigd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat een beëindiging met terugwerkende kracht niet is toegestaan. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 28 februari 2018 (bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard. Het Uwv heeft de vrijwillige verzekering per 24 juli 2017 beëindigd, omdat appellant al bij eerdere brief van 21 juli 2017 de vrijwillige verzekering per direct heeft opgezegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het Uwv in afwijking van de, naar vaste rechtspraak aanvaardbaar geachte, gedragslijn met terugwerkende kracht tot 28 april 2008 tot beëindiging van de vrijwillige verzekering en premierestitutie had moeten overgaan. Dat het Uwv vanaf 28 april 2008 geen te verzekeren risico heeft gelopen kan, daargelaten of deze stelling juist is, niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Ook is niet gebleken dat appellant bij het Uwv heeft gemeld dat zijn eenmanszaak is overgegaan naar een B.V., dat hij DGA van deze B.V. is geworden en dat hij met een dergelijke melding heeft beoogd gevolgen te verbinden aan de vrijwillige verzekering voor de ZW. Het had volgens de rechtbank op de weg van appellant gelegen om in dit specifieke geval contact op te nemen met het Uwv om informatie in te winnen over de eventuele gevolgen van de overgang van zijn onderneming naar een B.V. voor de vrijwillige verzekering. Ook blijkt dat het Uwv met algemene, niet dossier gebonden informatie vrijwillig verzekerden heeft geïnformeerd over de specifieke positie van de DGA. Volgens de rechtbank komt onder deze omstandigheden het niet inwinnen van informatie over de gevolgen van een wijziging in de rechtsvorm van zijn onderneming, voor rekening en risico van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij sinds 28 april 2008 niet meer tot de kring van verzekerden behoorde, zodat artikel 67a, aanhef en onder a, van de ZW niet op hem van toepassing is. Het onverkort toepassen van de gedragslijn van het Uwv kent onevenredig veel gewicht toe aan de intentie van de melding die hij heeft gedaan aan het Uwv betreffende de overgang van rechtsvorm van zijn onderneming, omdat het Uwv vanaf dat moment geen enkel risico meer draagt. Uit de feiten en omstandigheden volgt volgens appellant dat wel sprake is van een bijzondere omstandigheid, omdat hij het Uwv heeft gemeld dat zijn eenmanszaak is overgegaan in een B.V. en daarnaast informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in de hoedanigheid van DGA opereerde.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 67a, aanhef en onder a, van de ZW beëindigt het Uwv de vrijwillige verzekering op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum.
4.2.
Voor de toepassing van deze bepaling hanteert het Uwv - evenals met betrekking tot beëindiging van de verplichte verzekering - de gedragslijn dat deze verzekering, gelet op het gelopen risico behoudens bijzondere omstandigheden, slechts per een toekomende datum wordt beëindigd. Naar vaste rechtspraak van de Raad wordt deze gedragslijn aanvaardbaar geacht.
4.3.
Wat appellant in hoger heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft betoogd dat zijn vrijwillige verzekering van rechtswege is beëindigd op het moment dat hij per 28 april 2008 de rechtsvorm van zijn eenmanszaak heeft omgezet naar een B.V. en hij DGA is geworden. Dit betoog faalt. Uit artikel 67a van de ZW volgt dat een vrijwillige verzekering pas door het Uwv wordt beëindigd als is vastgesteld dat sprake is van een van de daar vermelde voorwaarden. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een beëindiging van rechtswege. Omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Uwv eerder dan bij de ziekmelding in 2017 op de hoogte is geraakt van de wijziging van rechtsvorm van zijn onderneming, heeft het Uwv op goede gronden de vrijwillige verzekering van appellant met ingang van 24 juli 2017 beëindigd.
4.4.
Uit overweging 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.D.F. de Moor