ECLI:NL:CRVB:2020:1396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
18/4871 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rug- en knieklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Later kwamen daar psychische klachten bij, maar het Uwv concludeerde dat de appellant na de voorgeschreven wachttijd niet meer recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waarna hij weer een WW-uitkering ontving.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de informatie van DC Verzuim Diagnostiek en de behandelend psychiater niet met elkaar overeenkomt, en dat de rechtbank een psychiater had moeten inschakelen om de geschiktheid van de appellant voor arbeid te onderzoeken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen twijfel bestaat over de uitkomst van dit onderzoek. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de appellant geschikt is voor ten minste één van de functies die eerder zijn vastgesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van de appellant per 18 september 2017 heeft beëindigd. De overwegingen van de rechtbank worden bevestigd, en het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4871 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2018, 18/1283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.T. Laigsingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker in de bouw. Hij heeft zich op
27 december 2012 ziek gemeld wegens rug- en knieklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Later zijn daar psychische klachten bij gekomen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 25 december 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van schilder/spuiter, productiemedewerker industrie (samensteller van producten), productiemedewerker metaal en elektro-industrie, medewerker beddenreiniging en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) te vervullen. Vanaf 24 december 2014 heeft hij weer een WW-uitkering ontvangen. Appellant heeft zich op 3 november 2016 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten.
1.2.
Op 18 september 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 18 september 2017 geschikt geacht voor het vervullen van één van de in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2017 het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) per 18 september 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het door het Uwv uitgevoerde medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en appellant op het spreekuur onderzocht. Daarbij heeft deze arts de informatie van DC Verzuim Diagnostiek en de brief van de psychiater van 29 mei 2017 betrokken. Al bij de eerdere WIA-beoordeling is met de psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen rekening gehouden en vormden deze klachten geen reden om appellant niet geschikt te achten voor de geselecteerde functies. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht waarom de buikklachten en anale klachten niet leiden tot verdere beperkingen en is afdoende gemotiveerd dat appellant ondanks de schouderklachten geschikt is te achten voor vier van de vijf eerder geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de informatie van DC Verzuim Diagnostiek en de behandelend psychiater, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet met elkaar rijmt. Volgens DC Verzuim Diagnostiek is sprake is van een depressieve stoornis in remissie, terwijl de behandelend psychiater stelt dat appellant wordt behandeld voor zijn psychische klachten en dat onduidelijk is hoe lang dit zal duren. Daarom had de rechtbank een psychiater moeten inschakelen om te onderzoeken of appellant met zijn fysieke en psychische klachten geschikt is om arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht wordt onderschreven, evenals het oordeel dat niet wordt getwijfeld aan de juistheid van de uitkomst van dit onderzoek. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Verwezen wordt naar het rapport van 4 januari 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin deze arts uitgebreid en inzichtelijk uiteen heeft gezet dat vier van de vijf functies die bij de eerdere WIA-beoordeling zijn geselecteerd, nog steeds geschikt zijn te achten voor appellant. Vooral is ook van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen heeft aangenomen als gevolg van de aspecifieke schouderklachten van appellant en het gebruik van medicatie. Appellant werd verder beperkt ten aanzien van beroepsmatig chauffeuren, het werken in gevaarlijke situaties en langdurig boven schouderhoogte werken. Dat de informatie van DC Verzuim Diagnostiek niet rijmt met de informatie van de behandelend psychiater en dat de rechtbank daarom een onafhankelijk deskundige psychiater had moeten inschakelen wordt niet gevolgd. Inderdaad spreekt de behandelend psychiater na intake van een depressieve stoornis en stelt DC Verzuim Diagnostiek dat appellant lijdt aan een onspecifieke aanpassingsstoornis, chronisch bij een depressieve stoornis in remissie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter met deze informatie voldoende rekening gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat al bij de eerdere WIA-beoordeling rekening is gehouden met de diagnose depressieve stoornis, zoals blijkt uit de informatie van de GGZ van 3 januari 2014 en het rapport van de verzekeringsarts van 23 december 2014. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant per 18 september 2017 heeft beëindigd.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.D.F. de Moor