ECLI:NL:CRVB:2020:14

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
18/1409 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het intrekken van bijstandsverlening na niet ingeleverde bankafschriften

Op 7 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstandsverlening opgeschort omdat de appellant niet was verschenen op een gesprek en geen bankafschriften had ingeleverd. Ondanks herhaalde uitnodigingen om de benodigde gegevens te verstrekken, heeft de appellant verzuimd om hieraan te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond, omdat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het tijdig inleveren van de gevraagde stukken.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, waaronder dat het college hem ook telefonisch had moeten benaderen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de appellant voldoende gelegenheid had gekregen om de benodigde informatie te verstrekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om kennis te nemen van post en de noodzaak om tijdig te reageren op verzoeken van het college.

Uitspraak

18.1409 PW

Datum uitspraak: 7 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 februari 2018, 17/7260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 24 juli 2017 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 1 augustus 2017, onder medebrenging van alle bankafschriften van de afgelopen drie maanden. Appellant is niet verschenen en heeft de gevraagde stukken niet ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2017 opgeschort. Het college heeft daarbij appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 8 augustus 2017, onder inlevering van zijn bankafschriften van de afgelopen drie maanden. Daarbij is appellant erop gewezen dat het college het recht op bijstand zal intrekken indien appellant de gevraagde gegevens niet op 8 augustus 2017 heeft ingeleverd. Appellant is niet verschenen en heeft de gevraagde stukken niet ingeleverd. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 15 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van
artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 1 augustus 2017 ingetrokken op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Appellant is niet verschenen op het gesprek van 8 augustus 2017 en heeft verzuimd de gevraagde stukken in te leveren. Appellant kan hiervan een verwijt worden gemaakt. De stelling van appellant dat de uitnodigingen voor de gesprekken hem niet op tijd hebben bereikt, kan niet worden gevolgd. Het besluit van 1 augustus 2017 is aangetekend verzonden naar het adres van appellant en appellant heeft dit besluit niet afgehaald. Het is de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig kennis te nemen van aan hem geadresseerde post. Voorts lag er voldoende tijd tussen de verzending van het besluit van 1 augustus 2017 en de datum van het gesprek op 8 augustus 2017. Niet valt in te zien waarom het college appellant ook telefonisch had dienen te benaderen na het uitblijven van een reactie zijnerzijds. De door het college opgevraagde stukken zijn van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Niet is gesteld dat appellant binnen de gegeven termijn niet over deze stukken heeft kunnen beschikken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college hem in de gegeven omstandigheden ook anders dan per post had moeten benaderen, bijvoorbeeld telefonisch. Het college had appellant in ieder geval nog een kans moeten geven om het verzuim te herstellen, omdat het college uit het verleden wist dat post appellant mogelijk niet zou bereiken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan nog toe dat het college appellant tot twee maal toe heeft uitgenodigd voor een gesprek en appellant daarbij ruimschoots de gelegenheid heeft gegeven de gevraagde gegevens in te leveren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van appellant ervoor te zorgen dat hij tijdig kennis neemt van aan hem geadresseerde poststukken. Er bestond voor het college dan ook geen enkele aanleiding appellant op een andere wijze te benaderen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.H.H. Slaats