ECLI:NL:CRVB:2020:1488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
16/5805 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om de WGA-vervolguitkering voort te zetten op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant, die eerder als productiemedewerker werkte, heeft zich in 2006 ziek gemeld met psychische klachten en ontving sindsdien uitkeringen op basis van de Ziektewet en de Wet WIA. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd bleef. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat zijn beperkingen onderschat werden, vooral op het gebied van persoonlijk functioneren.

De Raad heeft in deze zaak verschillende deskundigen geraadpleegd, waaronder psychiater G.W. de Graaff en prof. dr. G.F. Koerselman. De laatste concludeerde dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen dan het Uwv had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de FML van 11 december 2015 voldoende tegemoetkwam aan de beperkingen van appellant en dat de drie geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met A.M.M. Chevalier als griffier, en vond plaats op 15 juli 2020.

Uitspraak

16.5805 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 augustus 2016, 16/307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Veen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.G. Nieuwburg.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft G.W. de Graaff, psychiater, benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 19 juni 2018 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Nadat partijen hun zienswijze op het rapport van de deskundige hadden gegeven, heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijze van het Uwv. Ook daarop hebben partijen gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Vervolgens heeft de Raad aanleiding gezien om prof. dr. G.F. Koerselman als onafhankelijke deskundige te benoemen. Op 24 oktober 2019 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Ook op dit rapport heeft appellant zijn zienswijze gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 17 mei 2006 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Met ingang van
1 september 2006 is hij ontslagen, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet is toekend. Na afloop van de wachttijd heeft het Uwv aan appellant bij besluit van 29 juli 2008 op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 14 mei 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50%. Na afloop van de loongerelateerde WGA‑uitkering is aan appellant met ingang van 14 april 2011 een vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling is appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts onderzocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft die hij heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 49,34%. Bij besluit van 1 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd 45 tot 55% bedraagt en dat daarom de WGA-vervolguitkering niet wijzigt.
1.3.
Nadat appellant tegen het besluit van 1 juni 2015 bezwaar had gemaakt, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 11 december 2015 aangepast door appellant als gevolg van zijn suikerziekte ook beperkt te achten voor het verrichten van onregelmatige diensten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op grond van de aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat voor appellant enkele van de geselecteerde functies niet meer geschikt zijn. Deze arbeidsdeskundige heeft nieuwe functies geselecteerd en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 45 tot 55% blijft. Bij besluit van 15 december 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep juist geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Vooral de beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren zijn onderschat. Naar zijn mening heeft hij meer beperkingen voor het vasthouden van aandacht, onthouden en concentreren. Daardoor acht hij zich ook niet ook niet in staat om de voor hem geselecteerde functies uit te oefenen. Tevens heeft hij verzocht om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van 24 november 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellant heeft de Raad het aangewezen geacht om zich te laten adviseren door een onafhankelijke deskundige. Aanvankelijk heeft de Raad zich laten adviseren door psychiater De Graaff. Gelet op de kritiek op het rapport van deze deskundige heeft de Raad bij brief van 11 juni 2019 aan partijen voorgelegd te overwegen een andere deskundige om advies te vragen. Appellant heeft bij brief gemeld dat hij daartegen geen bezwaar heeft. Vervolgens is prof. dr. Koerselman om advies gevraagd.
3.4.
Koerselman, die appellant heeft onderzocht op 9 oktober 2019, is in zijn rapport van 24 oktober 2019 tot de conclusie gekomen dat er bij appellant ten tijde van zijn onderzoek sprake was van een dysthyme stoornis of persisterende depressieve stoornis, naast restverschijnselen van PTSS. Volgens Koerselman leed appellant rond 1 juni 2015 aan dezelfde psychiatrische aandoeningen of verschijnselen. Daarbij heeft hij overwogen dat zijn bevindingen tijdens zijn onderzoek geen grote verschillen laten zien met de vrij uitgebreid genoteerde observaties van de psychiater Van Dam, van mei 2014, en de psychiater Köyzü van maart 2015. Wat betreft de beperkingen voortvloeiende uit de psychische klachten van appellant is hij uitdrukkelijk ingegaan op de stellingen van appellant dat als gevolg van deze klachten voor hem ook beperkingen dienen te gelden ten aanzien van het concentreren van aandacht, het verdelen van aandacht, het herinneren en dat voor hem een urenbeperking dient te worden vastgesteld. Op grond van zijn eigen onderzoek en op grond van de informatie uit de behandelend sector, waarbij hij wederom heeft verwezen naar de informatie van de psychiaters Van Dam en Köyzü, heeft hij gemotiveerd uiteengezet dat voor het aannemen van dergelijke beperkingen geen grond bestaat. Na uitvoerige overwegingen heeft hij te kennen gegeven dat in de FML van 11 december 2015 voldoende tegemoet wordt gekomen aan de beperkingen die voortvloeien uit de psychische klachten van appellant.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit de aan appellant toegekende vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% terecht ongewijzigd heeft voortgezet.
4.3.
Op 30 oktober 2018 heeft De Graaff een rapport uitgebracht en desgevraagd met een verklaring van 30 januari 2019 een nadere toelichting op dit rapport gegeven. De Graaff heeft geconcludeerd dat appellant leed aan een depressieve stoornis en PTSS en dat appellant meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft hij, anders dan de verzekeringsartsen, appellant slechts in staat geacht twee uur per dag te werken en maximaal 10 uren per week. Onder meer gelet op de goed gefundeerde kritiek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport, heeft de Raad aanleiding gezien een andere deskundige om advies te vragen. Vervolgens heeft psychiater Koerselman rapport uitgebracht. Koerselman heeft geconcludeerd dat er geen reden is om tot meer beperkingen voor appellant te komen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de door deskundige gebezigde motvering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor met betrekking tot het advies van Koerselman. Het onderzoek van Koerselman is zorgvuldig geweest. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van appellant, de wijze waarop de informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent. In het rapport is uitvoerig ingegaan op de stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn psychische klachten meer beperkingen heeft. De deskundige heeft overtuigend onderbouwd dat deze gronden niet tot een andere conclusie leiden.
4.5.
De deskundige heeft te kennen gegeven dat hij zich, wat betreft de uit de psychische klachten voortvloeiende beperkingen, kan verenigen met de FML van 11 december 2015. Dit betekent dat deze FML juist moet worden geacht en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Voor het inschakelen van nog een deskundige wordt geen aanleiding gezien.
4.6.
Uitgaande van de FML wordt geoordeeld dat de drie functies die ten grondslag zijn gelegd aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 december 2015 en het Resultaat functiebeoordeling van dezelfde datum. Daarin zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 45 tot 55%.
4.7.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier