ECLI:NL:CRVB:2020:1488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om de WGA-vervolguitkering voort te zetten op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant, die eerder als productiemedewerker werkte, heeft zich in 2006 ziek gemeld met psychische klachten en ontving sindsdien uitkeringen op basis van de Ziektewet en de Wet WIA. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd bleef. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat zijn beperkingen onderschat werden, vooral op het gebied van persoonlijk functioneren.
De Raad heeft in deze zaak verschillende deskundigen geraadpleegd, waaronder psychiater G.W. de Graaff en prof. dr. G.F. Koerselman. De laatste concludeerde dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen dan het Uwv had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de FML van 11 december 2015 voldoende tegemoetkwam aan de beperkingen van appellant en dat de drie geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met A.M.M. Chevalier als griffier, en vond plaats op 15 juli 2020.