ECLI:NL:CRVB:2020:1495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake geschiktheid voor eigen werk als conciërge en vergoeding van kosten
In deze zaak heeft appellante, werkzaam als conciërge, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarin haar arbeidsgeschiktheid werd vastgesteld. Appellante had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had haar per 26 september 2016 arbeidsgeschikt geacht, maar appellante betwistte deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd, omdat het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep pas in hoger beroep was ingediend. Dit rapport toonde aan dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor haar eigen werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv in de kosten van appellante moest worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand werden vastgesteld op € 525,- en het Uwv moest ook het griffierecht vergoeden.