ECLI:NL:CRVB:2020:1561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,46% had. Appellante had eerder een WIA-aanvraag ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van ziekte en een herbeoordeling door een verzekeringsarts, werd haar uiteindelijk een WIA-uitkering toegekend. Het Uwv had echter de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,46%, wat appellante betwistte in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. Appellante voerde aan dat zij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, met name vanwege haar PTSS. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De beslissing van de Raad houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten was.