ECLI:NL:CRVB:2020:1572
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA met betrekking tot polyartrose en fibromyalgie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 49,73% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als verhuurmedewerker werkte, was in 2009 uitgevallen door rugklachten en had zich in 2015 ziek gemeld. Na een medisch onderzoek door het Uwv, dat resulteerde in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Het Uwv kende haar een WGA-vervolguitkering toe, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en ging in beroep.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door polyartrose en fibromyalgie waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar beperkingen in de FML. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische grond was voor een urenbeperking en dat appellante in medisch opzicht geschikt was voor de geselecteerde functies.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met C.I. Heijkoop als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.