ECLI:NL:CRVB:2020:1572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
18/5815 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA met betrekking tot polyartrose en fibromyalgie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 49,73% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als verhuurmedewerker werkte, was in 2009 uitgevallen door rugklachten en had zich in 2015 ziek gemeld. Na een medisch onderzoek door het Uwv, dat resulteerde in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Het Uwv kende haar een WGA-vervolguitkering toe, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en ging in beroep.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door polyartrose en fibromyalgie waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar beperkingen in de FML. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische grond was voor een urenbeperking en dat appellante in medisch opzicht geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met C.I. Heijkoop als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.

Uitspraak

18.5815 WIA

Datum uitspraak: 22 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 september 2018, 17/5044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Joosten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2018 ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als verhuurmedewerker. In 2009 is zij uitgevallen
voor dit werk vanwege rugklachten. Per einde wachttijd 2 december 2012 is appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit deze situatie heeft appellante zich op 3 juni 2015 ziek gemeld. Op 28 maart 2017 heeft appellante het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht in het kader van de beoordeling van het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 49,73%. Bij besluit van 13 april 2017 heeft het Uwv appellante vanaf 31 mei 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 31 oktober 2017 (bestreden
besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van
27 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond
verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek gelet op de onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellante lichamelijk heeft onderzocht en beschikbare medische informatie in de heroverweging heeft betrokken, zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen als gevolg van polyartrose en fibromyalgie zijn onderschat. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen objectief medische verklaring is voor de ernst van de klachten. Appellante wijst erop dat de diagnose fibromyalgie door de revalidatiearts is gesteld en de diagnose artrose door de huisarts en de reumatoloog. De reumatoloog heeft appellante in 2015 geadviseerd overbelasting te vermijden. Dit is niet te rijmen met de voor haar vastgestelde belastbaarheid en het feit dat er in de FML geen urenbeperking is opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 mei 2017 heeft vastgesteld op 49,73%.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante voldoende besproken en terecht geoordeeld dat die gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de hogerberoepsgronden in het rapport van 20 december 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in de FML van 28 maart 2017 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante als gevolg van polyartrose en fibromyalgie. Er is rekening gehouden met het advies van de reumatoloog dat overbelasting moet worden voorkomen door het aannemen van beperkingen ten aanzien van zwaar belastende lichamelijke activiteiten. Dat er geen medische grond is voor een urenbeperking, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid afdoende toegelicht. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop