ECLI:NL:CRVB:2020:1592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
19/730 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en kostenvergoeding in bezwaar

Op 23 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een nabestaandenuitkering toe te kennen aan appellante, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat zij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Na het overlijden van haar echtgenoot op 17 mei 2015, diende zij opnieuw een aanvraag in op 3 juli 2017. De Svb weigerde deze aanvraag op 9 augustus 2017, wat leidde tot een bezwaar dat door de Svb op 25 juni 2018 ongegrond werd verklaard.

In hoger beroep stelde de gemachtigde van appellante dat het onderzoek dat aan de weigering ten grondslag lag onzorgvuldig was en dat er een onjuiste uitspraak was gedaan. Echter, de Raad oordeelde dat de gronden voor onzorgvuldigheid niet onderbouwd waren en dat de Svb terecht had geweigerd om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden. De Raad verduidelijkte dat er geen sprake was van herroeping van het besluit, zoals vereist voor kostenvergoeding volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.730 ANW

Datum uitspraak: 23 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2019, 18/4612 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 3 juli 2017 heeft appellante, nadat een eerder toegekende nabestaandenuitkering was ingetrokken omdat zij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht, opnieuw een nabestaandenuitkering aangevraagd in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 17 mei 2015.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft de Svb geweigerd om aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen op grond dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft berekend op 0%.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 augustus 2017 ongegrond geacht. Daartoe is verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante – op basis van een nadere theoretische schatting – opnieuw heeft berekend op 0%. De Svb heeft bij het bestreden besluit afwijzend beslist op het verzoek van appellante om kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt in de bezwaarfase.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante gesteld dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat een onjuiste uitspraak is gedaan. Beargumenteerde gronden zijn alleen aangevoerd tegen de afwijzende beslissing op het verzoek van appellante om kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt in de bezwaarfase. Daarbij heeft de gemachtigde van appellante erkend dat zijn standpunt niet in overeenstemming is met vaste rechtspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De gronden dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat een onjuiste uitspraak is gedaan, zijn in het geheel niet onderbouwd. Deze behoeven daarom geen bespreking.
4.2.
Met betrekking tot de vergoeding van kosten in bezwaar geldt het volgende. In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.3.
De Svb heeft afwijzend beslist op het verzoek van appellante om kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt in de bezwaarfase op de grond dat het primaire besluit van 9 augustus 2017 niet is herroepen.
4.4.
De Raad onderschrijft het standpunt van de Svb. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (Kamerstukken II 2000-2001, 27 024, nr. 15) moet worden geoordeeld dat van "herroepen" in de zin van dit artikellid alleen sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. In het voorliggende geval heeft de Svb bij het primaire besluit geweigerd om het door appellante gewenste rechtsgevolg, toekenning van een nabestaandenuitkering op grond van de ANW, in het leven te roepen. In bezwaar heeft de Svb daarvoor een nadere motivering gegeven, maar het bestreden besluit strekt nog altijd – onverkort – tot weigering van de gevraagde nabestaandenuitkering op de grond dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Daarom is er geen sprake van een herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de Svb bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd voor zover (beargumenteerd) aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele