ECLI:NL:CRVB:2020:1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
19/1888 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ANW-uitkering wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste kind en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) voor appellante, die minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had de uitkering beëindigd omdat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Appellante betwistte de beëindiging van de uitkering, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is, maar de Raad onderschrijft de bevindingen van het Uwv dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling, maar komt tot de conclusie dat de Svb wel moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in zowel de beroepsfase als het hoger beroep, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 525,-, en de Svb moet ook het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

19.1888 ANW

Datum uitspraak: 23 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 april 2019, 18/8242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 30 augustus 2006 is de echtgenoot van appellante overleden. In verband hiermee heeft de Svb aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend, omdat appellante destijds kinderen jonger dan 18 jaar had die tot haar huishouden behoorden.
1.2.
Bij brief van 4 augustus 2014 heeft de Svb appellante eraan herinnerd dat de aan haar toegekende nabestaandenuitkering vanaf september 2016 stopt, omdat haar jongste kind op
28 augustus 2016 de leeftijd van 18 jaar bereikt.
1.3.
Appellante heeft hierop te kennen gegeven dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is en dat zij om die reden een nabestaandenuitkering wil behouden.
1.4.
Naar aanleiding hiervan heeft de Svb het Uwv verzocht om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de Svb bij brief van 24 augustus 2016 geadviseerd om appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt te achten.
1.5.
Bij besluit van 30 augustus 2016 is de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering met ingang van 1 september 2016 beëindigd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 augustus 2016 ongegrond geacht. Daarbij is verwezen naar rapporten van een Uwv-verzekeringsarts bezwaar en beroep en een Uwv-arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op basis van een theoretische schatting – opnieuw – heeft berekend op minder dan 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan het bestreden besluit zorgvuldig en volledig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd en dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. Verder is in aanmerking genomen dat het bestreden besluit berust op toereikend arbeidskundig onderzoek. De Svb is bij de aangevallen uitspraak veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot het tussen partijen overeengekomen bedrag van € 2.000,-. Voor een proceskostenveroordeling is in de aangevallen uitspraak geen aanleiding gezien.
3.1.
In hoger beroep is namens appellante herhaald dat bij het bestreden besluit de ernst van de in aanmerking genomen medische beperkingen is onderschat. Verder is appellante opgekomen tegen de weigering van de rechtbank om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak met betrekking tot het bestreden besluit heeft overwogen en beslist. De namens appellante ingenomen stelling dat bij het bestreden besluit de ernst van haar medische beperkingen is onderschat, is ook in hoger beroep niet met nadere medische informatie onderbouwd of nader beargumenteerd. Deze stelling behoeft naast hetgeen de rechtbank heeft overwogen geen verdere bespreking.
4.2.1.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak niet voor zover daarbij geen aanleiding is gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geeft namelijk wel aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de Svb veroordelen in de proceskosten die appellante in de beroepsfase heeft gemaakt. Daarnaast zal de Raad de Svb ook veroordelen in de proceskosten die appellante in hoger beroep heeft gemaakt.
4.2.2.
De door appellante gemaakte proceskosten bestaan uit kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en moeten overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage forfaitair worden vastgesteld, waarbij per proceshandeling punten worden toegekend en de waarde per punt – gelet op de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan – € 525,- bedraagt.
4.2.3.
Bij de begroting van de te vergoeden proceskosten neemt de Raad voor de behandeling in beroep wegingsfactor 0.5 (licht) in aanmerking, omdat er uitsluitend in verband met de toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. In hoger beroep wordt eveneens de wegingsfactor 0,5 toegepast, omdat het hoger beroep, voor zover dit slaagt, uitsluitend betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten. Nu het bestreden besluit ook in hoger beroep stand houdt, is er geen reden om een hogere wegingsfactor in aanmerking te nemen en evenmin om alsnog te bepalen dat de Svb de kosten moet vergoeden die appellante in de bezwaarfase heeft gemaakt.
4.2.4.
De proceskosten van appellante worden begroot op € 262,50 voor de beroepsfase
(1 punt) en op € 262,50 voor het hoger beroep (1 punt). In totaal dus € 525,-. Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting bij de rechtbank van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
5. Overwegingen 4.1 tot en met 4.2.4 leiden tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is uitgesproken;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 525,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- bepaalt dat de griffier van de Raad het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- aan appellante terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele