ECLI:NL:CRVB:2020:1594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
19/5097 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding kosten fysiotherapie en Feldenkrais therapie in verband met vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 17 september 2019, weigerde de vergoeding van kosten voor fysiotherapie en Feldenkrais therapie, die appellante had aangevraagd in oktober 2018. De Sociale verzekeringsbank erkende wel dat de bij appellante gediagnosticeerde osteoporose verband houdt met haar vervolging, maar stelde dat de gevraagde voorzieningen niet in verband staan met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. De Raad heeft op 11 juni 2020 de zaak behandeld, waarbij appellante aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door A.L. van de Wiel.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de medische advisering onvoldoende is geweest om de afwijzing van de kosten te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat het verband tussen de klachten van appellante en de gevraagde voorzieningen niet goed was onderzocht, vooral met betrekking tot de instabiliteit die appellante had aangegeven. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet op een draagkrachtige motivering berustte. Daarom werd het besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 18,80 aan reiskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2020.

Uitspraak

19.5097 WUV

Datum uitspraak: 23 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 september 2019, kenmerk BZ011314748 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1941, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de door haar ondergane vervolging, te weten internering tijdens de Japanse bezetting.
1.2.
In oktober 2018 heeft appellante verzocht om een vergoeding van de kosten verbonden aan fysiotherapie en Feldenkrais therapie. Bij besluit van 24 mei 2019 heeft verweerder aanvaard dat de bij appellante gediagnosticeerde osteoporose in verband staat met de ondergane vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de status na val en tia. De gevraagde voorzieningen zijn door verweerder afgewezen omdat deze niet in verband staan met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Wuv worden, kort samengevat, indien de vervolgde ziekten of gebreken heeft die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan, de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen volledig vergoed.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gevraagde voorzieningen niet kunnen worden toegekend omdat een verband ontbreekt tussen de uit de vervolging voortvloeiende klachten en de door appellante gevraagde voorzieningen. Overwogen is dat het vallen de oorzaak is van de klachten waarvoor appellante de voorzieningen nodig heeft en dat de onderliggende mechanismes die tot de val hebben geleid niet in verband staan met de door appellante ondergane vervolging. Dit standpunt is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs die hebben geadviseerd op basis van informatie van de huisarts, fysiotherapeute en de orthopedisch chirurg.
2.3.
Op grond van die medische advisering heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat de voorzieningen voor zover deze verband houden met de fractuur als gevolg van een val niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de bij appellante met de vervolging verband houdende osteoporose niet heeft geleid tot de val. Dat betekent dat het vereiste directe verband tussen de causale aandoening en de gevraagde voorzieningen ontbreekt om op grond van artikel 20 van de Wuv de kosten van die voorzieningen voor vergoeding in aanmerking te brengen.
2.4.
De medische beoordeling van de aanvraag is toegespitst op (de gevolgen van) het breken van de rechterschouder van appellante na haar val in januari 2019. Appellante heeft haar aanvraag in oktober 2018 ingediend, voordat de val plaatsvond. Appellante heeft aan de aanvraag ook het ontbreken van stabiliteit ten grondslag gelegd, waarmee zij een verband ziet met haar osteoporose. Zij heeft dit ter zitting bij de Raad nader toegelicht. In de medische advisering is naar het oordeel van de Raad de door appellante gestelde instabiliteit onderbelicht gebleven. Het had op de weg van een arts gelegen dit onderwerp nader (medisch) te onderzoeken en daarover vragen te stellen aan appellante in een persoonlijk onderhoud om vast te stellen of een relatie tussen de door appellante gestelde instabiliteit en de osteoporose al dan niet bestaat. De aanwezige medische stukken geven hierover onvoldoende uitsluitsel.
2.5.
Uit 2.4 volgt dat het beroep slaagt. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering. Dit besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3. Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 18,80 aan reiskosten in beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 september 2019;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van appellante tot een bedrag van € 18,80;
  • bepaalt dat verweerder aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.R. Daman