In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 17 september 2019, weigerde de vergoeding van kosten voor fysiotherapie en Feldenkrais therapie, die appellante had aangevraagd in oktober 2018. De Sociale verzekeringsbank erkende wel dat de bij appellante gediagnosticeerde osteoporose verband houdt met haar vervolging, maar stelde dat de gevraagde voorzieningen niet in verband staan met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. De Raad heeft op 11 juni 2020 de zaak behandeld, waarbij appellante aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door A.L. van de Wiel.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de medische advisering onvoldoende is geweest om de afwijzing van de kosten te rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat het verband tussen de klachten van appellante en de gevraagde voorzieningen niet goed was onderzocht, vooral met betrekking tot de instabiliteit die appellante had aangegeven. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet op een draagkrachtige motivering berustte. Daarom werd het besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 18,80 aan reiskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2020.