ECLI:NL:CRVB:2020:1634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/5347 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WGA-uitkering. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend gekregen, maar het Uwv herroept deze beslissing en stelt vast dat appellante met ingang van 24 juni 2017 geen recht heeft op een WGA-uitkering omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid nihil is. De beëindiging van de WGA-uitkering is per 31 maart 2018 geëffectueerd om zorgvuldigheidsredenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage overtuigend gemotiveerd waarom er geen urenbeperking aan de orde is voor appellante.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij door het maken van bezwaar in een slechtere positie is gebracht en dat er sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv bevoegd was om de uitkering per toekomende datum in te trekken. De intrekking is in overeenstemming met de geldende rechtspraak en er is een afdoende uitlooptermijn in acht genomen.

Daarnaast heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter overtuigend gemotiveerd dat er geen urenbeperking aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de subjectieve beleving van de klachten niet beslissend is voor de objectieve vaststelling van beperkingen. Appellante heeft geen medisch objectieve gegevens overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5347 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 augustus 2018, 18/1023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juli 2020
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: C. van de Ven
Ter zitting zijn verschenen: namens appellante mr. S.A.J.T. Hoogendoorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 28 juli 2017 aan appellante met ingang van 24 juni 2017 een loongerelateerde WGA uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 60,6% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 28 juli 2017 herroepen, vastgesteld dat appellante met ingang van 24 juni 2017 geen recht heeft op een WGA-uitkering omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid nihil is en de beëindiging van de WGA-uitkering om zorgvuldigheidsredenen met ingang van 31 maart 2018 geëffectueerd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2017, een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 januari 2018 ten grondslag
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De enkele stelling van appellante dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen is daarvoor onvoldoende. De door appellante ingediende verklaring van GZ-psycholoog Konsten heeft betrekking op een periode voor de datum in geding. Naar aanleiding van de stelling van appellante dat niet is vastgesteld dat de FML van 14 december 2017, waarin de beperkingen zijn gewijzigd, ook gold op de datum in geding en dat daarom niet gesteld kan worden dat appellante met terugwerkende kracht geen recht heeft op een uitkering, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de FML heeft vermeld dat deze geldig is vanaf 24 juni 2017, de datum in geding, en dat de uitkering bovendien is beëindigd met inachtneming van de wettelijke uitlooptermijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij door het maken van bezwaar in een slechtere positie is gebracht. Bij het primaire besluit van 28 juli 2017 is haar met ingang van 24 juni 2017 een WGA-uitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,6% en bij de beslissing op bezwaar wordt deze beslissing herroepen en heeft zij met terugwerkende kracht helemaal geen recht op een uitkering. Volgens appellante is hiermee sprake van strijd met het verbod van reformatio in peius en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
3.2.
Daarnaast heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat, met name omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen urenbeperking heeft aangenomen. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat in haar geval een urenbeperking aan de orde is omdat zij energetisch zodanig is beperkt dat zij niet in staat is om haar zoon te verzorgen en haar man het huishouden moet doen.
4.1.
De eerste beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3923) volgt dat het verbod van reformatio in peius zich niet verzet tegen een intrekking of herziening van een WIA-uitkering per toekomende datum, indien het Uwv ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is om de uitkering per toekomende datum in te trekken of te verlagen. Het bestreden besluit strookt met deze rechtspraak. Het Uwv had immers ook los van het bezwaar tot intrekking per een toekomende datum kunnen besluiten. De intrekking van de uitkering van appellante is per toekomende datum, in dit geval 31 maart 2018, geëffectueerd. Hiermee is een afdoende uitlooptermijn in acht genomen.
4.2.
Ook de tweede beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 12 december 2017 aan de hand van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid overtuigend gemotiveerd waarom er in het geval van appellante geen urenbeperking aan de orde is. De subjectieve beleving van de klachten is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Appellante heeft geen medisch objectieve gegevens in geding gebracht die de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de duurbelastbaarheid in twijfel trekken.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C. van de Ven (getekend) M. Schoneveld